Hendrik Marsman en het mysterie van de Gevlekte Draak

Het lijkt erop dat de vitalistische dichter Hendrik Marsman niet zo verschrikkelijk veel op had met de cultuur en literatuur van het fin de siècle. Althans, als we het autobiografische ‘Zelfportret van J.F.’ uit 1932-1937 mogen geloven, waarin hij verhaalt van enkele zeer merkwaardige representanten daarvan. Al lezende hierin stuitten wij onlangs op een curieuze anekdote. […]

Het lijkt erop dat de vitalistische dichter Hendrik Marsman niet zo verschrikkelijk veel op had met de cultuur en literatuur van het fin de siècle. Althans, als we het autobiografische Zelfportret van J.F. uit 1932-1937 mogen geloven waarin hij verhaalt van enkele zeer merkwaardige representanten daarvan. Al lezende hierin stuitten wij onlangs op een curieuze anekdote. Wij laten de dichter aan het woord:

Twee van mijn vrienden uit de vorige klas waren in Delft gaan studeeren. In den herfst van ’19 kreeg ik een uitnoodiging om enkele dagen bij hen te komen. Ik ging, maar ik was al spoedig teleurgesteld, doordat ik hen in dat ene jaar sterk in hun nadeel veranderd vond, evenals zij mij. Zij hadden samen een kunsthandel opgericht en lieten hun studie verloopen. De kamers die zij bewoonden, in een oud landhuis in Rijswijk, afgelegen tusschen een groep beuken, op een 18e eeuwsche buitenplaats, waren half-larensch, half-expressionistisch ingericht. Zij zelf waren geweldige heeren geworden, met dikke wandelstokken en bont-mutsen op, innerlijk zwevend tusschen een geparfumeerd fin-de-siècle dat zij mengden uit Beardsley en Maeterlinck en het toenmalige modernisme van ‘Der Blaue Reiter’, het boek van Kandinsky en Marc. In hun zaken deden zij amerikaansch, hun kantoor leek een reisbureau en zij spraken veel over een expeditie naar Kamsjatka, waar zij primitieve kunstschatten wilden ontdekken en voor een kleinigheid opkoopen; en een van de twee, toegerust als voor een berenjacht, had zijn koffers en pelzen voor de reis per Transsiberische al gereed toen zijn voogd, die van links en rechts de schuldeisers op zijn dak kreeg, hem per Transatlantische terug-riep naar New-York. – Ik heb rechtstreeks nooit meer van hem gehoord. Maar tot op den dag van zijn smadelijken aftocht, die tevens de liquidatie inleidde van ‘De gevlekte draak’, zoo was de kunstzaak gedoopt, trachtten zij den indruk te wekken van geaffaireerde zakenlieden en homosexuelen, dit laatste vermoedelijk terecht. (p. 230-231 in Verzameld Werk II.)

Marsmans sympathie ligt duidelijk niet bij deze twee heren. Mijn sympathie echter nadrukkelijk wel! Ik vind het een filmisch en avontuurlijk-romantisch herenduo dat uiteraard enige vragen oproept. Primo: wie waren zij? Helaas heb ik de Marsmans biografie van Jaap Goedegebuure niet bij de hand hier. Wel las ik het eens en de heren staan me niet bij uit deze lectuur.

En, secundo, gesteld dat Marsman de werkelijkheid niet al te veel geweld aandoet: heeft er in Rijswijk een kunsthandel onder genoemde naam bestaan? (In de even verderop in de tekst genoemde Voorstraat?) Geen idee. En wat voor kunst zouden zijn dan verhandelen? Ongetwijfeld zouden de heren graag Beardsley-achtige kunst verkopen. Zij waren wel degelijk op de hoogte en in het bezit van het een en ander. Marsman schrijft namelijk verderop:

Lees ook:  Carel Scharten en het (polder)decadentisme: De bloedkoralen doekspeld

Toch waren zijn in menig opzicht ook weer heel geschikt tegenover mij; zij gaven mij allerlei boeken en platen, waarmee ik later mijn kamer versierde en brachten mij behalve van het a.b.c. van het dandyisme ook op de hoogte van japansche prentkunst, pornografie en moderne duitsche poëzie. (p. 232)

Ook waren zij bevriend met een schilder:

Zij hadden in Delft een iets ouderen vriend, een schilder, die bovendien veel gelezen had en goed viool speelde. Hij was een rustig en bedachtzaam iemand, die aarzelend sprak, maar toch een bescheiden vaderlijk overwicht uitoefende op de beide geblaseerde amerikanen. (…) Later op den avond liet hij mij een aantal zwartkrijtteekeningen van zichzelf zien die mij bevestigden dat ik in hem een verwante natuur had gevonden, of althans een wezen dat verwant was aan de nacht-zijde van mijn natuur. De sfeer van donker onder een delftsche brug zag hij bewolkt met giftige droomen, die mij onmiddellijk herinnerden aan mijn eigen gedichten. Ook voor hem had Delft, vooral bij avond, een atmosfeer die zijn eigen wezen scheen uit te drukken en die hij slechts te verbeelden had om zichzelf te realiseren. Ik heb die sfeer ongetwijfeld vervormd en verwrongen om haar als de weerspiegeling te zien van mijn eigen wereld (….). (p. 232-233).

En derde en vooralsnog laatste vraag: wie was deze schilder? Een antwoord op deze vraag kan allicht het raadsel van de (fictieve?) verdwenen Rijswijkse kunsthandel ‘De Gevlekte Draak’ enigszins oplossen.

Update: wij kregen bericht van Marsman-expert Jaap Goedegebuure. Hij meldde dat een van de heren Jan van Marle heette. De schilder was waarschijnlijk Bob Hanf, aan wie in 1981 een Engelbewaarder deeltje gewijd werd, waarin ook enige info over De Gevlekte Draak.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *