Amsterdam-jaar (1): Een oud Amsterdams burgwalletje (1888)

Het zal de oververfijnde, cultuurminnende lezers van dit weblog, zeker de in Amsterdam woonachtigen onder hen, niet ontgaan zijn dat 2013 Amsterdam-jaar is. Men gaat van alles vieren. Ook rond1900.nl doet mee. […]

Grimburgwal, AmsterdamHet zal de oververfijnde, cultuurminnende lezers van dit weblog, zeker de in Amsterdam woonachtigen onder hen, niet ontgaan zijn dat 2013 Amsterdam-jaar is. Men gaat van alles vieren. Het Rijksmuseum gaat weer open, de grachtengordel bestaat zogenaamd 400 jaar,  het Concertgebouw en het Museum Ons’  Lieve Heer op Solder 125 jaar, Artis 175 jaar, et cetera. Wij van rond1900.nl, immer nauw betrokken bij de fin de siècle-actualiteit, zullen trachten dit komende jaar met enige regelmaat  — al dan niet tegen de keer — ook een klein steentje bij te dragen. Zo was 1888 een goed jaar voor Franse decadente romans. Die zullen uiteraard aan bod komen, maar als het even kan zal het gaan over Amsterdam in 1888, en bij voorkeur ook nog met een grachtencomponent.

Wij beginnen de reeks bescheiden met een niet obscuur, maar ook niet heel bekend sonnet: ‘Een oud Amsterdams burgwalletje —  Bij de prent van Jac. van Looy’ van Albert Verwey. Het verscheen in de eerste jaargang, 1888 dus, van het door  Nicolaas de Roever geredigeerde Amsterdamsch Jaarboekje. Het burgwalletje in kwestie is de Grimburgwal.  In het aan de Grimburgwal gelegen Burger gasthuis werkte in 1888 overigens arts en mede-Tachtiger Arnold Aletrino. Het Jaarboekje zelf heb ik heden helaas niet in de collectie, dus de prent van Van Looy zijn wij u verschuldigd.

Lees ook:  Verschenen: En France van Frans Erens

’t Rijk dak-zicht, steil-schoorsteenig, roodt en blauwt
Op ’t oud stads-stukje, en ’t zwart burgwalke is zwaar
Bouwval’gen warbouw, vlug opgeevlend, maar
Vol met al ’t dak- en muur-tuig : luikje en bout,

Droogrekje en raampje en bloemplank ; — ’n hekje omhout
Elk huisjen ; — hier wal-trapjes en een paar
Stoep-bankjes met een boom; — daar ’n allegaer
Pothuisjes met afdakjes en een wood

Gootpijpen. — ’t Staat in stad, als huisjes staan,
Van ’t knechtsvolk, vlak bij ’t vlondertje aan de sloot,
Op ’t molenerf : langs ’t bleekveldje achter-heen

Zie ‘k ’t moolnaarshuis ; langs d’ ouden singel gaan
Loopende menschjes : — zoo zie ‘k ver en groot
De stad, — en ’t olk langs brug en straten treên

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *