‘Zoo kwam ‘k tot u, o Meester’ – Een gedicht voor Eduard Thorn Prikker

Eerder publiceerden wij hier een reeks gedichten voor Jan Toorop. Een gedicht dat is opgedragen aan zijn symbolistische kunstbroeder Johan Thorn Prikker waren we nog niet tegengekomen. Misschien verlokten Thorn Prikkers werk en persoonlijkheid minder tot poëtische adoratie?

Wie echter wél een dweperig gedicht kreeg opgedragen is Thorn Prikkers broer, onze cultheld Eduard. In 1908 verschenen de Verzamelde gedichten van Selly de Jong.  De bundel heeft een aardig omslagje dat is ontworpen door een mij onbekende artiest.  Hoewel zij niet helemaal is vergeten, hoor je niet zoveel meer over haar.

De laatste keer dat ik over haar las was in de De parelduiker, een stukje over een bedankkaartje van Louis Couperus aan Selly de Jong. De schrijfster van deze bijdrage vroeg zich af op welke wijze er contact tussen Couperus en De Jong zou kunnen zijn ontstaan. Welnu, misschien via Eduard Thorn Prikker? Dat is maar giswerk, maar Den Haag was klein en ik denk dat Couperus veel meer (artistieke) Hagenaren kende dan wij kunnen reconstrueren of denken te weten. Er is aldus een mogelijkheid dat hij ook de Thorn Prikkers gekend heeft. Zeker is in ieder geval dat Thorn Prikker en De Jong elkaar kenden; de Verzamelde gedichten zijn ingeleid door Eduard die stelt dat ‘Als dichten een psychologisch natuurproces is, dan worden zoo ergens hier de producten ervan onvervalscht, onversneden, onopgesmukt in hun koele reinheid tentoongesteld.’

Lees ook:  Verschenen: Arabesken nr. 31

Zo is het maar net, brother Eduard! Oordeelt u zelf:

Aan Ed. Th. P.

Zooals een vogeltje wijde-open raam
Van vriend’lijk meester binnen kwam gevlogen
En zocht de kamer rond met vreemd-ziende oogen,
Wen ’t hoorde fluisterkoozen zijnen naam,
En vleide beî zijn vleugelkens tezaam
En zong een liedeken luide-opgetogen,
Wijl goede meester, zachte-blij bewogen,
Bleef luist’ren naar ’t klein zangerken bekwaam,
En strooide gouden graan-glim-korrel-fijne
En haalde ’t frisch-blank regenwater reine…
Zoo kwam ‘k tot u, o Meester, die zich wennde
Zoo hulpe-vriendelijk der onbekende,
Dat ik naar u dit simp’le liêken zing.
Mij zelve tot een dankherinnering.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *