Droomkunst (2): Gockinga’s Bacchanaal en een onbekend portret van Fritz Klein

Dames en heren, welkom bij weer een Droomkunst-aflevering. We gaan nu hebben over het in Singer Laren tentoongestelde werkje van onze beeldende cultheld Joseph René Gockinga. Uiteraard, want hoe vaak zie je nu diens werk – waarover ik hier uitvoerig schreef – in een museum? Vrijwel nimmer. In 1976 hingen twee werkjes van Gockinga op Kunstenaren der Idee maar toen was ik helaas maar net geboren. Waar die werken nu zijn, daar ben ik overigens nog steeds niet achtergekomen; de eigenaar van destijds weet dat ook niet meer.

Eén daarvan, zijn versie van Salomé, dook echter  in 1995 even op. Helaas wacht ik nog immer op antwoord van het museum in kwestie aangaande de herkomst. Het onvolprezen Louis Couperus Museum toonde daarentegen vorig jaar een opgedoken Couperus-illustratie van Gockinga. Een bijzonder werk, waarvan ik gelukkig wel weet waar het vandaan komt. (Neen, helaas niet uit onze eigen decadente villa in Amsterdam-Noord.) In Droomkunst nu hangt een klein maar al even fijn werk dat daar enigszins op lijkt: het hier al eens genoemde Bacchanaal. De Droomkunst-catalogus dateert het werk omstreeks 1915. Ik als Gockinga-iaan zou het iets preciezer durven dateren, namelijk 1913.

In zijn openingspraatje verbond directeur De Lorm Gockinga’s Bacchanaal met het werk van Erwin Olaf vanwege de hedonistisch-decadente parallelen tussen beide werken. Daar kan ik me in vinden. Als ik het me goed herinner had De Lorm het ook over bepaalde door deze kunstenaars geprefereerde plekken, naast het pervers-decadent-vergane Amsterdam ook Indonesië en in het bijzonder Java, waar zoals bekend een soort van internationale homoseksuele kolonie was.

Nu, onze Gockinga heeft daar ook vertoeft; ik weet niet precies waar en wanneer, maar – en dit is informatie die opdook nadat voornoemd artikel naar de drukker was – hij woonde in ieder geval eind jaren dertig op Bali een poosje in bij de welbekende schilder W.G. Hofker, zo bleek uit een recente studie over Hofker (mooi boek overigens). Wat ook verscheen was het werk Imagining Gay Paradise: Bali, Bangkok, and cyber-Singapore. Daaruit blijkt dat Gockinga een van de slachtoffers was van een groot zedenschandaal; hij werd vanwege zijn homoseksualiteit in december 1938 in Denpasar opgepakt. Hoe dat verder precies afgelopen is weten we niet. Hier gaat de vergelijking met de kunstenaarsgeneratie van 2000 mank, die immers in Amsterdam en elders konden feesten, zonder bang te zijn om wegens onzedelijke gedrag opgepakt te worden. In datzelfde Amsterdam heeft Gockinga overigens na de oorlog tot 1962 gewoond. Dat was bekend. Mij niet bekend was dat hij in de buurt van de Munt woonde en, volgens iemand die ik sprak die hem nog gekend heeft, een erg aardige man was en lekkere koffie kon zetten. Natuurlijk allemaal reuze belangrijk voor ons Gockinga-onderzoek. Mocht u nu een van Gockinga’s vrienden zijn geweest die genoemd worden in zijn overlijdensbericht, dan horen wij dat graag.

Lees ook:  Over de kunstenaar Franz Melchers en over de eerste vrouwelijke journalist van De Telegraaf.

Waar de diverse kunstenaarsgeneraties elkaar wel weer vinden is bij het volgende, in ons bescheiden optiek een wel heel bijzonder item, dat ons vorig jaar werd toegestuurd. Het grootste deel van Gockinga’s Beardsley- en De Nerée-achtige werken van rond 1917 zijn vooralsnog helaas foetsie.Vermoedelijk speelt de ‘onzedelijke’ aard van dit en ander werk van Gockinga daar een niet onbelangrijke rol in. Het hier gepresenteerde item, bij ons weten een primeurtje, maakt echter veel goed. Gockinga is bepaald ‘ obscuur’  en mede daarom zo bijzonder.  Het gaat om een Beardsley-achtig portret uit eveneens 1917 of daarna van niemand minder dan de schilder Fred (Fritz) Klein (1898-1990), vader van de beroemde en belangrijke Yves Klein.

Huh? Wat? Hoe kan dat nou? Nu ja, dat kan natuurlijk heel goed. Zo waren ze min of meer generatiegenoten (Klein is geboren in 1898, Gockinga in 1893), waren beiden geboren in Nederlands-Indië en waren rond 1913 weer in Nederland. Ze deelden een grote interesse in beeldende kunst. In 1920 vertrok Klein naar Frankrijk, waar hij zijn bekende zonnige doeken zou maken. Voor die tijd was hij, meen ik te weten, ook wel in Den Haag, waar hij zijn vriend Gockinga blijkbaar opzocht. Die vriend nu maakte een bijzonder en ietwat decadent portret van Klein: een soort mythologisch halfmens, omringd met maskers en, zoals gezegd, in een reuze aardige Beardsley-stijl.

Die maskers en die dubbelslachtigheid, daar zou je van alles in kunnen lezen, maar dat laat ik verder aan de kijker  over. In ieder geval kan bij dezen een bijzonder werkje toegevoegd worden aan het oeuvretje van Neerlands meest curieuze symbolist. Grote dank aan de Klein-verwante die mij toestond hierover te schrijven en het af te beelden.

Eén gedachte over “Droomkunst (2): Gockinga’s Bacchanaal en een onbekend portret van Fritz Klein”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *