Curieuse! als literaire bron voor Rôdeurs van Jan Toorop?

In zijn Romantic Agony merkt Mario Praz over Joséphin Péladans romancyclus La Décadence latine (1884-1925) op dat ‘wie zin heeft en geduld, in dat werk een overvloed van min of meer monsterlijke bloemen van den Boze [kan] plukken’. Zin hebben wij wel, en geduld ook, maar het punt is dat ook in deze internettijden het werk van Peladan, met name zijn vroege romans, toch nog best lastig te pakken te krijgen is, zeker voor een studeerkamerdecadent met een niet onbeperkt boekenbudget. Erg makkelijk Frans schrijft Péladan ook niet trouwens, maar als Praz-adepten lezen wij uiteraard gewoon stug door.

Wij merkten al eerder op dat Praz het werk van Joséphin Peladan waarschijnlijk wel erg vluchtig gelezen heeft. Dat diens oeuvre hoe dan ook een rijke, ja essentiële bron voor de studie van het fin de siècle en het symbolisme is, zagen wij onderstreept toen wij onlangs zijn roman Curieuse! (1888, tweede roman uit de cyclus) eens aandachtig lazen. Wij lazen dat overigens in een heel vroege editie,  afkomstig uit de bibliotheek van mr. F.E. Frenkel, ooit huisbaas van  Arnon Grunberg. (Het inliggende visitekaartje verkochten wij uiteraard eens aan een Grunbergverzamelaar.) Zou Grunberg het hebben geleend en ook Peladanomaan zijn geworden? Wij menen dat Grunberg zich in diezelfde periode enigszins verdiepte in Péladans kunstbroeder Przybyszewski, dus wie weet.

Hoe dan ook, wij denken dat Curieuse! een misschien interessant licht kan werpen op een van de beroemdste werken uit het Nederlands symbolisme, namelijk Les Rôdeurs van Jan Toorop (1889-1892, coll. Kröller Müller, Polak # 29). Wellicht herkauwen we oud nieuws, maar voor zover wij konden nagaan en navragen is een en ander nog niet opgemerkt. Als we ons vergissen horen we het graag.

In haar standaardwerk Het symbolisme in de Nederlandse schilderkunst merkt Bettina Spaanstra-Polak het volgende op over het werk dat de omslag van de heruitgave van haar studie siert:

De voorstelling is in opzet deze: de jonge maagdelijke onschuld van het meisje wordt bedreigd door de sensualiteit; de reine ziel, in de gestalte van de non, ziet verschrikt het gebeuren aan. Het kerkhof wijst op de nietigheid van het aardse bestaan, de ‘vanitas’ van het leven.

De titel verklaart zij als volgt:

Het woord ‘rôdeurs’ komt in de Franse romans voor o.a. in 1898 bij Jean Lorrain, ‘Monsieur de Phocas’.  Hier brutaliseren ruwe mannen een blonde vrouw. Thorn Prikker neemt in een ontmoedigde bui het woord van Toorop over in zijn brieven aan Borel (‘Als je dood bent, verkoop je eerst, dan strijken “de rôdeurs” op je lijk neer’). (p. 104-105, uitgave 2004)

Dat klopt helemaal maar, hoewel Polak dat ook niet met zo veel woorden impliceert, Lorrains roman kan en zal niet als mogelijke bron van Toorop voor de woordontlening hebben gefungeerd. Mogelijk is het zelfs andersom, en gebruikte Lorrain het woord wel als een referentie naar het werk van Toorop. Lorrain was immers groot fan van Toorop, en Monsieur de Phocas is geobsedeerd door De drie bruiden.

Nu hoeft natuurlijk allemaal helemaal niet zo te zijn, maar wij denken dat het wel heel goed mogelijk is dat Toorop de term ‘rôdeurs’ in de eerste plaats aan Curieuse! van Joséphin Péladan heeft ontleend. Dat is biografisch te staven en ook de tekening zou in dat verband kunnen worden ‘gelezen’.

Eerstens, wat zijn rôdeurs eigenlijk? In woordenboeken wordt het doorgaans als ‘zwervers’ vertaald; in de literatuur over Toorop kwamen wij het vaak tegen als ‘vagebonden’. Dat is niet onjuist, maar misschien niet helemaal precies genoeg voor de rôdeurs waarover wij het nu hebben. Die hebben namelijk iets duisterders, iets immoreels. In Misdadig Parijs (1916) van Johan Schmidt lezen wij bijvoorbeeld:

Echter, óók komt ’t voor dat de gentleman-cambrioleur zijn zaken geheel alleen alleen afdoet en dat hij geen rodeurs voor zich laat werken. Dat zijn de heeren, die overdag hunne visites rijden en ’s nachts er op uit gaan om het begeerde te bemachtigen.

Het heeft een nachtelijke component, vaak gecombineerd met iets grootstedelijks, de nachtelijke boulevards in het bijzonder. Zo laat Henri van Booven Carel de Nerées alterego De Lacy in De fraaie comedie (geschreven in 1909, gepubliceerd in 1916) in de schouwburg kijken ‘naar een van de dierlijkste rodeurs der Boulevards Extérieures’ (p.110). Een referentie naar de ‘Rôdeuses’ die De Nerée in 1901 en 1904 tekende in navolging van Toorop, en wellicht Péladan. Eén daarvan is overigens nu te zien in de De Nerée-tentoonstelling in het Louis Couperus Museum.

Het is nu namelijk precies in deze betekenis dat we de rôdeurs tegenkomen in Curieuse! De roman is, heel in het kort – er zouden diverse afzonderlijke artikelen aan kunnen worden gewijd – een fin de siècle-variant op Les Mystères de Paris van Eugène Sue en Mademoiselle de Maupin van Théophile Gautier. De androgyne, katholieke, platonische, revolver-en-gif-dragende-en-gebruikende magiër Nebo (ja, dat is hij echt) neemt de al even androgyne Russische prinses Paule Riazan mee op een danteske hellevaart door de Parijse onderwereld om haar het kwaad te leren kennen. Niet om er zich in te verlustigen, maar om het te bestrijden. Ondertussen leert de lezer alles van die (seksuele) onderwereld. Een beetje à la Marie Corelli, wier werk ook sterk gelijkt op dat van Péladan. Dat nachtelijke Parijs wemelt werkelijk van de rôdeurs:

Lees ook:  Van en over de melancholieke Mauve-ontroering van Mela uit 1901.

-In het opgeruimde Parc Montsouris: ‘il n’y vient plus de rôdeurs‘. (p.36, nouv. ed. Edinger, 1889, onze cursiveringen)

-‘Moi, par exemple, je ne désire que ce que je vois désirer, Cléopâtre peut me coudoyer dans la rue, je ne la verrai pas, et une goualeuse de barrière qui enlève son parterre de rôdeurs m’enlèvera; en amour, je suis la foule.’ (p.71)

-‘Ce policeman nous à regardés; or, vingt rôdeurs nous sont moins redoutables qu’un gardien de la paix qui aurait fait la fantaisie de nous mener au poste pour y faire constater notre identité le lendemain matin.’ (p.138)

-‘(…) vous qui avez l’air de rôder pour étudier.’ (p.285)

En dan nog verder: ‘il rôdait’ (p.168) ‘un rôdeur’ (p.178), ‘je rôdais’ (p.228), ‘je rôde’ (p.230 & 231). Ten slotte wordt op de pagina’s  298-299 de prinses aangevallen door een plots uit de duisternis opduikende rôdeur. Er zal in weinig romans uit de periode dat Jan Toorop aan zijn Les Rôdeurs werkte (hij begon eraan in 1889) zoveel ‘gerodeurd’ worden als bij Joséphin Péladan.

De invloed van Péladans werk en gedachtegoed (met name Le Vice Suprême) op Toorop is bekend. In Kunstenaren der idee (1976) wordt nader op Peladan en Toorop ingegaan en opgemerkt dat in De Sfinx (1892-1897) rozen plus kruis zijn waar te nemen. Zij kenden elkaar zelfs persoonlijk en Toorop exposeerde, met groot succes, in zijn Rose + Croix Salons (bijvoorbeeld in 1890 met Venus der zee) en via Les Vingts. Voor uitvoerige informatie over Péladan, Toorop en Nederland verwijzen wij naar Verlaine in Nederland van J.F. Heijbroek en A.A.M. Vis.

Of Toorop Curieuse! ook daadwerkelijk las is niet gedocumenteerd, maar je zou toch denken van wel. Nu leest niemand meer Péladan, toen vrijwel iedereen. Ook als hij dat toevallig net niet deed (en dit deel oversloeg?) is het volgens ons duidelijk dat de titel probleemloos geassocieerd kan worden met deze roman. Ook de beeldtaal van de tekening bevat elementen van het romanthema. Het gaat echter niet om een één-op-één verband; de tekening is een amalgaam van diverse invloeden en voor een deel uiteraard ontsproten uit de eigen verbeelding van de kunstenaar. In Curieuse! treft men bijvoorbeeld geen Katwijkse vissers aan, en geen taferelen op een begraafplaats. Een non komt ook niet nadrukkelijk voorbij, en de figuur rechts doet, hoewel die blond is, ons niet direct aan de Nebo-figuur denken.

Maar wél zou je ons inziens, zonder te hineininterpretieren maar net iets verder gaand dan de gangbare duiding, de rôdeurs links kunnen zien als grijpend naar de vrouwenfiguur in een poging haar, inderdaad, ‘onderuit’ te halen. Maar die vrouwenfiguur zou dan, zo men wil, kunnen worden gezien als een verbeelding van Péladans Princesse Paule. Dat Toorop dat bewust heeft gedaan willen wij niet beweren, maar het is wel een identiek thema. De grijpbeweging komt overigens ook voor op de frontispice voor Curieuse! door Félicien Rops (zie afbeelding hiernaast), zij het dan in een verticale in plaats van een horizontale beweging. Referenties naar de beeldtaal van Rops zijn ook te zien in het decor met de grafstenen, beelden en skeletten. Die invloed van Rops op Toorop is overigens al eerder opgemerkt (Spaanstra-Polak, p.95; Idee p.82)

Uit haar schampere typering over Péladans ‘romans’ (tussen aanhalingstekens) menen wij op te maken dat Spaanstra-Polak deze niet als serieuze bron heeft bestudeerd. Wij menen kortom en nogmaals dat het vruchtbaar kan zijn een roman als Curieuse! eens wél serieus te lezen. En dat die lectuur een aardig licht kan werpen op de beeldtaal en gedachtewereld van dit klassiek symbolistisch werk van Jan Toorop.

3 gedachten aan “ Curieuse! als literaire bron voor Rôdeurs van Jan Toorop?”

  1. Het is weer aangenaam verpozen hier op de site!

    Ik dacht: laat ik “rôdeur” eens naslaan in het onvolprezen

    Parisismen | Alphabetisch gerangschikte verzameling der eigenaardige zegswijzen van het Parijsche Argot | Supplement op alle Fransch-Nederlandsche woordenboeken | Bewerkt naar Dr. C?saire Villatte | Gouda | G. B. van Goor Zonen [z.j.]

    Een opmerking in de inleiding maakt duidelijk dat we deze uitgave van de hand van H.W.F. Bonte in ieder geval na 1871 kunnen dateren (“De laatste oorlog en de Commune brachten …”). Het lemma zolâtre (“mot un peu —, een min of meer onkiesch woord”) wordt gegeven als afgeleid van Zola, die al vóór de Tachtigers hier ten lande bekend was en verguisd. Af en toe is het erotische aspect licht verbloemd, zoals wanneer feuille de rose een “liefdesbewijs” heet, of koddig omzeild: de krachtterm zut wordt dan “lik me de naars” (overigens een treffende beschrijving van voornoemd liefdesbewijs).

    Maar goed — die rôdeurs dan, wat voor bargoense toestanden mogen we ons daarbij voorstellen? Helaas, zo de term bij het ter perse gaan van de Parisismen al gangbaar is geweest, week de populaire betekenis niet dusdanig af van de alledaagse betekenis dat een nadere verklaring nodig werd gevonden. Of het is natuurlijk pas later in de volksmond beland …

  2. I would like to communicate with Sander Bink about Renee Gockinga. Could you respond to my email. Thank you

    Don Elder

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *