Over fictieve Carels en Karels en Van Meerkerks De Starrenborg (1906)

Zoals de trouwe lezers weten heb ik van alles last. Ik heb
last van immense verveling, van jaren geleden per ongeluk in de wij-vorm te zijn gaan schrijven, last van een heftige absintverslaving, last van u en alle andere burgermensen en, als De Nerée-biograaf heb ik ernstig last van overal-De Nerée-zien. En u hebt natuurlijk last van mij en al mijn stukken over deze absoluut briljante tekenkunstenaar. Kijkt u zelf maar weer eens naar bijvoorbeeld het hieronder afgebeelde Variatie op Beardsley’s On a neophyte uit 1901 (lokatie onbekend. Heeft u het?). Maar dient u zelf dan eens een mooi geschreven oververfijnd stuk in, over D’Adelsward-Fersen, een onbekende tekening van Simeon Solomon of een mooie brief uit het archief van Thorn Prikker. Tot die tijd even goede vrienden dus.

Wist u namelijk dat Carel de Nerée al tijdens zijn leven versleuteld in allerlei literaire teksten opdook? Over Van Boovens veelvuldig versleuteling van De Nerée schreven wij reeds uitvoerig enkele jaren terug. Maar er is nog veel meer, wist wij ook niet in alle gevallen. Als u het ons vraagt nam bijvoorbeeld De Haan De Nerée als model voor René Richell uit Pathologieën (1908). Zullen we nader beargumenteren in een uitvoerig, en op zeer nerveuze wijze verzorgd, artikel dat later dit jaar verschijnt op ouderwets papier, Japans geschept, met watermerk. U kent natuurlijk Pathologieën uit uw perverse hoofd en als dat niet zo is, heeft u hier misschien niet zoveel te zoeken, maar vooruit. En kent u Jan Apols Phaeton en de dwaas (1901, zie de prachtband van Lion Cachet alhier); Magda (1918) en Aleid (1930) van Ellen Forest, De collage van Ferdinand Volnay, Paul Hooz & Lambert Brodeck (verhaal, 1913) van Van Genderen Stort, Hundertwasser, honderdvijf en meer (verhaal, 1967) van W.F. Hermans, De Nerée schrijft (verhaal, 2005) van Wim Meulenkamp? Allemaal teksten waarin De Nerée literair wordt opgevoerd. En last but not least, zelfs wij blijven dit volstrekt vergeten feit bizar vinden: in 1903 verscheen er een ganse sleutelroman over De Nerée: Het eerste principe van ‘Hans Steengracht’. Dat weten wij al tien jaar, maar hielden we leuk geheim. Of wist u dat ook? Als u nog zo’n anderhalf jaar geduld heeft kunt u over dit alles uitvoerig lezen in het Niet Meer Zo Geheime Grote De Nerée Boek.

U begrijpt dat wij na jarenlang lezen en herlezen van deze,overigens doorgaans
niet te vinden, teksten last heb gekregen van overal-De Nerée-zien. Maar de wetenschap en open kaarten boven alles want wat nu te doen met alle twijfelgevallen die niet te documenteren zijn? Precies. Op rond1900.nl zetten ter uwer puur artistieke- en/of literair-historisch speurdersgenot.

Zo heeft In het land van herkomst (1935) de moeder van de verteller in haar jeugd, die zich rond 1890-1900 afspeelde, een flirtation , ‘de delikaatste roman van heel haar leven’ met een nogal flamboyant type met een De Nerée-esque naam waar zij direct voor bezwijkt: ‘een van deze jongelieden, hoewel wat verwijfd en korpulent, was een autentieke markies en heette Daniel de Méré.’ Corpulent was, hoewel later in zijn leven wat aangekomen, De Nerée niet maar wel Oscar Wilde-achtig welbespraakt en een ladykiller net als De Méré: ‘Tous ce que j’aurai vu aux Indes, zei hij later, ce sont les yeux de Madeline. (…) Daniel de Méré had een bizonder lieve manier om die naam te appreciëren niet alleen, maar ook uit te spreken, hij maakte er bijna ‘Mèdeline’ van.’ Dat Du Perron De Nerée kende kan eenvoudig worden opgemaakt uit een brief aan De Nerée-fan Victor van Vriesland uit de jaren dat hij aan zijn roman werkte en ook kende hij zeker wat Jan Engelman over De Nerée schreef in De Gemeenschap in 1935. Maar het risico van hineininterpretieren is hier een beetje groot, geven wij grif toe.

Datzelfde risico is er bij een personage uit een u allen welbekende tekst. In Jeanne Reyneke van Stuwe’s Een verloving (1903) stuitten we op pagina 20 en 21 op ‘Karel de Vos van Wijk’, een decadent adellijk type, wonend in een weelderige Haagse kamer (die had De Nerée ook, zie daarover hier), met een karakter van ‘egoistische onverschilligheid’ en in bezit van een ‘welverzekerde overtuigde spreekmanier’ die ook graag zou willen trouwen met zijn verloofde mejuffrouw Adele van Voorst. Wij denken natuurlijk meteen aan Kareltje en Claartje Rijnbende. Maar bewijs maar eens dat Reyneke De Nerée in haar literaire hoofd had. Dat zij hem uit de Haagse kringen kende is goed mogelijk en haar kennis van de moderne kunst moet ook flink zijn geweest: zo vernoemde zij in 1899 in haar Hartstocht Aubrey Beardsley! En in 1925 noemt zij in De frivolas De Nerée’s kunstenaarsvriend Leonard Sarluis. Curieus!

Lees ook:  De nijverheid dier dagen…

En wat nu te denken van De starrenborg van J.B. Meerkerk? In 1906 verschenen bij Meindert Boogaardt, de uitgever die netwerk-technisch, nauw tegen De Nerée’s wereld aan schampte. Aanvankelijk dachten wij hier niet veel van, want zoals vrijwel alle hier besproken teksten valt ook deze in de categorie ‘volstrekt onvindbaar’. Maar de autistische decadente aanhouder wint, want na tien jaar zoeken bezitten en lazen wij ook dit vergeten meesterwerk. Mocht u trouwens nog zijn onder pseudoniem Aristides de Jong in 1885 gepubliceerde roman Moderne adel dubbel hebben, houden wij ons aanbevolen. Wellicht kende Meerkerk die adellijke en patricische wereld heel goed en zo ook De Nerée en zijn kringen of kende hij de verhalen over hem.

Want Meerkerk voert een wel heel De Nerée-aandoend personage op: Carel Snoeck, zoon van de burgermeester van het Gelderse plaatsje Oldebroek [cf. het Gelderse Babberich], oude adel die de naam dragen van hun heerlijkheid Snoeck van Oldenbroeck [cf. De Nerée tot Babberich] en wonend op ‘een oud buiten, Arendshorst.’ [cf. Huize Babberich].
Naast deze echo klinkt er een curieuze echo van Carel in door de leeftijd, de naam van zijn zus [freule Constance, cf. moeder Constance de Nerée, douairière] het studeren voor maatschappelijk succes [De Nerée hoopte diplomaat te worden], de Europese reizen [zeker vanaf 1901 reisde De Nerée heel Europa door] en de onmiskenbare aristocratische charme en opvallende wit.

Carel [Snoeck] was nu [de roman speelt in 1905, sb] even 24 jaar en werkte aan zijn dissertatie voor zijne promotie in de rechten; zoodra hij daarmee gereed was en eene reis door Europa achter den rug had, die hij dacht te ondernemen na afloop van zijn eigenlijk-gezegd studiën, zou de oude heer ontslag vragen. Mocht Carel er toe komen dan spoedig ook eene vrouw te zoeken, dan wilden ze ook ‘Arendshorst’ verlaten en zich op een kleiner buiten vestigen, dat de familie te Velp bezat.
Jonker Carel – zooals iedereen hem kende – was zeer populair; ieder groette den slanken jonkman met zijne mooie donkere violenoogen, zijn kastanje-haar, glanzig ook als kastanje. De blos van gezondheid schaadde zijn fijn aristocratisch type niet en gaf hem alleen eenigermate het uiterlijk van een Zuid-Italiaan; als hij lachte ook blonken de ivoren tanden zoo frisch onder de donkerende bovenlip en als hij ’t eigenaardig dialect der Noord-Veluwe sprak – en hij kende ’t als de beste – klonk zijne stem zoet, waar de montere boerinnetjes, met de roode en roodwitte gebloemde halsdoeken en zwarte boezelaars graag naar luisterden. Met de mooiste had hij ook wel eens kermis gehouden zoo hier en daar.

Wij zien hier dus allemaal Nerée-achtige trekken en ook als dit personage geen seconde op De Nerée gebaseerd kán zijn, zet Meerkerk hier toch aan personage à la De Nerée neer. Is dat belangrijk? Neen, uiteraard niet, dat is niets, en de kunsten al helemaal niet. Maar ‘vergeten’ literaire en schilderkunstige figuren zijn nu een beetje hip en wij willen ook wel eens meedoen, anders zakken we helemaal zo weg in de vergetelheid. Wel reuze decadent natuurlijk: ‘hij was tijdens zijn leven al vergeten.’ Het kan ook zijn dat wij nu helemaal doorgedraaid zijn, te lang in 1900 hebben verkeerd en klaar zijn om opgesloten te worden. Ook prima, anywhere out of this world! Maar als we nog even mee mogen spelen dan bij deze nog één oproep: van Het eerste principe (Versluys, 1903) zou een ingenaaide variant moeten bestaan met een, volgens de auteur in zijn brief aan de uitgever, zeer toepasselijk zwart-wit omslag. Wij bezitten enkel de linnen variant en zoeken al een jaar of tien naar deze ingenaaid uitgave: heeft u deze? Dank!

Eén gedachte over “Over fictieve Carels en Karels en Van Meerkerks De Starrenborg (1906)”

  1. Beste Sander,

    interessant artikel!

    Jammer dat je nog steeds Karel als Carel schrijft, dat zou hij je zeer kwalijk nemen!

    hartelijke groet,

    Richard

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *