‘Is er dan niemand, die mij de buik kan openmaken?’ Van Gogh en ‘de jonge schilder H.’

Gisteravond zag ik de speelfilm At Eternity’s Gate, die de laatste
dagen van Vincent van Gogh verbeeld. Het is grotendeels gebaseerd op de biografie van Steven Naifeh en Gregory White Smith waarin geponeerd wordt dat Van Goghs einde eerder ongeluk dan zelfmoord was. Het was samen met het  totaal gestoorde – is het high conceptual art?, is het nihilistische undergroundpunk?, is het gewoon serieus?, is het net zo goed als Bert en Ernie op hun best? – liedje Nektasjez van Youssef & Kamal dat ik van de week voor het eerste hoorde, het meest intense wat ik recent op cultureel vlak tot mij mocht nemen. Meesterlijk gedaan en absurd intens, ondanks dat zoals in alle speelfilms over kunst ze om een of andere rare reden altijd kindertekeningen gebruiken in plaats van replica’s van de originele schilderijen, die tegenwoordig toch gemakkelijk te maken zijn.
Hoe dan ook, zoals u gewend bent van ons weder een kunsthistorisch gemiereneukdetail (#pleonasme). Een belangrijk moment in Van Goghs laatste dagen en aldus in de film was uiteraard het verschijnen van Auriers positieve kritiek over Van Gogh in Le Moderniste Illustré van januari 1890. Bij mijn, en waarschijnlijk uw weten, het enige wat tijdens het leven van de schilder over hem verscheen, toch?
Maar dat is dus niet helemaal waar, blijkt. Wist ik niet, kan uiteraard aan mij liggen, misschien heb ik zitten slapen maar zojuist wakker wordende met koffie herlas ik wat in het welbekende De schilderkunst van Tachtig. Nederlandse schilderkunst 1880-1895. Op bladzij 81 schrijft Carel Blotkamp over de criticus en schilder J.J. Isaäcson:

‘[Deze had] door een langdurig verblijf in Parijs kennis uit de eerste hand  van de Franse avant-garde. Hij vestigde de aandacht op Monet, Seurat en Signac, en schreef nog ruim voor Van Goghs dood als eerste over deze onbekende kunstenaar. Beroemd geworden is de profetische zin die Isaäcson bij die gelegenheid neerschreef: ‘Zijn naam, Vincent, is voor het nageslacht.’

Uh, ‘beroemd geworden’? Ik heb me in de loop der jaren toch redelijk in Van Gogh verdiept, maar ik had dit absoluut niet paraat. Misschien is dat het in Blotkamps wereld, wiens pakken hagelslag waarschijnlijk al conceptual art works zijn en die geen mensen kent die géén Stanley Brouwn aan de muur hebben hangen, maar ondergetekende John Doe wist dit dus eigenlijk niet. Ben ik misschien toch niet zo’n intellectual moron. Maar autobiografisch gezever terzijde: dat artikel wil ik wel eens lezen dan, en u wellicht ook. Maar na een  half uur zoeken kon ik deze, op de website van Van Gogh Brieven wel vermelde  tekst, nog steeds nergens vinden om hier met u te delen, niet op de google, niet in Delpher, niet in dbnl en De Portefeuille jaargang 1889 vind je ook antiquarisch niet zomaar. Wellicht kijk ik met de neus, beschouwt u in dat geval stuk als niet geschreven.

Maar om u hoe dan ook niet helemaal onbevredigd achter te laten op de zonnige maandagochtend tikten we braaf voor u een ander weinig bekend maar mooi tekstje over over de laatste dagen van Van Gogh. Het is geschreven door Jan Verkade die in 1932 en 1934 in twee delen zijn Herinneringen van een schilder-monnik publiceerde: Van ongebondenheid en heilige banden en In blijde gebondenheid. Hoewel dit talloze drukken had en je het werkelijk in elke kringloop tegenkomt wordt deze tekst, ook weer bij mijn bescheiden weten, nooit eens aangehaald in de Van Goghs-studies. In het standaardwerk over Jan Verkade door Caroline Boyle-Turner verschenen bij de Verkade-tentoonstelling in het Van Gogh Museum in 1989 wordt het in zijn geheel niet genoemd.Wel  lezen we op pagina 118: ‘In zijn memoires van 1891 noemt Verkade Vincent van Gogh niet.’
Het bevat weliswaar geen nieuwe feiten maar is wel een leuk bijna-eerste-hand-verslag. De ‘schilder H.’ moet Anton Hirschig zijn, wat ik uitzocht toen ik Verkade citeerde in dit onwijs rommelige artikeltje over Van Gogh en Munch. De tekst die u zojuist las blinkt toegegeven ook niet uit door strakheid maar dat is de schuld van het onderwerp want de Van Gogh-studies tegenwoordig zijn immers één groot rommelig detail.
Om daar keurig wetenschappelijk aan mee te doen hierbij Verkade die herinneringen ophaalt aan de beroemde (grapje) Meier-Graefe:

Lees ook:  Rozenburg. Plateel uit Haagse kringen

Meier-Graefe is over ’t algemeen goed op de hoogte van het leven van de schilders, die hij de moeite waard acht. Hij heeft zich veel moeite getroost goede gegevens te verzamelen en geen reizen gespaard om met de familie over de grote afgestorvenen te spreken. Zo heeft hij ook over de dood van de grote Vincent van Gogh (1853-890) inlichtingen gewonnen bij de zenuwarts Dr. Gachet, tot wie de zwaar zenuwzieke schilder in Auvers-sur-Oise zijn toevlucht had genomen.
Maar de laatste bladzij van de anders heel mooie essais over Van Gogh in zijn ‘Impressionisten’ moet toch verbeterd worden. Meier-Graefe zegt, dat Van Gogh ‘de dood moest ingaan, snel en in schoonheid, om niet langzaam in verstandsverbijstering weg te zinken.’ Velen zijn er in ‘in schoonheid’ heengegaan, maar nooit door zelfmoord. Van Gogh vond geen zachte dood en is niet zo sokraties gestorven, als Dr. Gachet het Meier-Graefe heeft doen geloven. In 1892 kwam ik te Parijs dikwels samen met de jonge Hollandsche schilder H., die de laatste dagen van Vincent heeft meegemaakt. Hij sprak er niet graag over. De tragiese dood van zijn meester had hem zó aangegrepen, dat hij er maanden lang niet door werken kon. Toch herinner ik me nog, dat H. vertelde hoe vreselik Van Gogh geleden had. Hij had in zijn smart uitgeroepen: ‘Is er dan niemand, die mij de buik kan openmaken?’
Vincent was namelijk naar buiten gegaan en had zich onder een boom ’n schot in de buik toegebracht. Toen de dood niet intrad, sleepte hij zich te voet naar huis. Zijn hospes zag bloedsporen, en vond de zwaargekwetste op zijn kamer te bed. ‘Wat is er gebeurd, mijnheer Vincent?’ vroeg de man. ‘Ik heb me willen doden,’ antwoordde de schilder, ‘maar ’t is me niet gelukt. Ik zal ’t nogmaals moeten doen.’ Deze laatste bizonderheden vernam ik van Emile Bernard, die voor de begrafenis van Vincent haastig was overgekomen. Hij had ’t persoonlijk van de waard vernomen. ‘De begrafenis was ontroerend’, vertelde Bernard, ‘allen, die meeliepen schrijden’. Men hield van Van Gogh te Auvers-sur-Oise, zoals overal.

(In blijde gebondenheid, p. 189-190)

Afbeelding: Anton Hirschig [Verondersteld] Portret van Vincent van Gogh. [Jaar?] [Lokatie?]

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *