Van een over een vergeten autobiografische kunstenaarsroman uit de Haagse School

Maurits van Moreelen van Johan Gram
is een in 1886 verschenen kunstenaarsroman
die ik wel van naam kende maar waarvan ik, hoewel je ander werk van Gram regelmatig vindt, helaas nog nooit een eerste druk van in handen had kunnen krijgen.
Onlangs las ik het echter en het blijkt een zeer levendige roman te zijn die zich afspeelt in het  Haagse kunstleven van de begindagen van de Haagse School. Het is geen Zola (L’Oeuvre) maar zeker boeiend als je geïnteresseerd bent in negentiende-eeuwse schilderkunst: ‘U kent Alma Tadema toch van naam zeker, juffrouw Bor?’ ‘Is dat die nieuwe dameskleermaker in de Papestraat?’

Maurits van Moreelen gaat over de gelijknamige kunstenaar en de plot is welbekend uit de negentiende-eeuwse letteren: Maurits wil schilder worden, stuit op verzet van de voorgaande schildersgeneratie, doet het met een model tot grote ontzetting van zijn ouders en gaat ten onder, om dat plot niet tot in alle details te verklappen want het is zoals gezegd lezenswaardig.
Nop Maas heeft er uitvoerig over geschreven in  ‘Kunstenaarsleed: verhalen over kunstenaars in de letterkunde van plusminus 1860-1885’ (in: De Negentiende Eeuw, 1990-I, pp. 58-75). In dat artikel wordt bevestigd wat ik al dacht tijdens het lezen, namelijk dat het een (autobiografische) kunstenaarssleutelroman  betreft, een van de speerpunten van ons megabelangrijke kunstwetenschappelijk onderzoek hier.

De leraar van Maurits heet De la Monte, Van den Berg uiteraard. Ik dacht even dat het Andries van den Berg zou kunnen betreffen. Dat kan nog steeds, deze was ook leraar aan de Haagse Akademie, maar ook volgens autoriteit Jeroen K. betreft het echter J.E.J. van den Berg (1802-1861) waarvan Gram, die dus ook schilderde, samen met T.S. Cool (familie van Thomas Cool), Taco Scheltema en Willem de Famars Testas, les heeft gehad op diens atelier.

Liever had ik dit allemaal, u kent mijn verwaande persoontje, zelf gevonden en als ‘primeur’ gepresenteerd maar het kan niet elke dag literaire kunstgeschiedenistrivia-feest zijn. Maar hoewel het artikel van Maas, J.E.J. van de Berg en diverse teksten van Gram wel worden genoemd in het prachtige standaardwerk Mythen van het atelier. Werkplaats en schilderspraktijk van de negentiende-eeuwse Nederlandse kunstenaar (2010) blijft  Maurits van Moreelen daar als ik het goed zie ongenoemd. Aangezien we toch ons werk moeten doen en misschien niet iedereen de roman heeft liggen tikten we braaf een aardige atelierbeschrijving voor uw kunsthistorische Haagse School-leesgenoegen, als immer in moderne spelling, voor u  over.

*

‘Mag ik u verzoeken?’ werd door de kunstschilder met een vriendelijk handgebaar verduidelijkt.
Jan Gasparus [oom van Moreelen] volgde de schilder [De la Monte] stilzwijgend in een ruime voorkamer, die geheel in overeenstemming met het waarzeggerskostuum scheen te wezen. Slechts door de bovenruit van het middenraam drong het hoge licht in dit somber, geheimzinnig vertrek. Zware gordijnen verborgen de beide andere ramen. In een van de duisterste hoeken grijnsde een geraamte, en op een tafeltje, in het midden van het vertrek, lagen een doodskop en beenderen. De wanden waren met allerlei geschilderde taferelen en getekende beelden bedekt. Op een antieke eikenhouten kast stonden geraamten van apen en andere dieren, die grijnzend naar de nieuwe bezoeker schenen te turen. In de achtergrond ontwaarde men een openstaande boekenkast met reusachtige folio’s.’
(…)
De volgende morgen om negen uur stond Maurits in het bewuste bruine jasje en met een portefeuille onder de arm voor de deur van meneer De la Monte, wiens naam met potlood op de post van de deur geschreven stond.
De kunstschilder, bijgenaamd de professor, omdat hij er zo zonderling uitzag en zo ernstig in zijn wijze van doen was, ontving Maurits vriendelijk en bracht hem langs een smal trapje, dat nog harder kraakte dan de eerste, op de tweede verdieping, eigenlijk de zolder, die in twee ruime vertrekken was afgedeeld. Dit waren de ateliers van de toekomstige kunstenaars.
In de vuile stoffige voorkamer, die niet zeer hoog van verdieping was, zaten de oudste kwekelingen en werd geschilderd. Het behangsel was onherkenbaar door al de likken en kladden olieverf die de jonge schilders bij het schoonmaken van hun palet eenvoudig steeds daarop gesmeerd hadden. Van al die afschrapsels van het palet had de fantasie van de rapins, met bijvoeging van een paar tinten of een enkel lijntje, met allerlei gedrochtelijke wezens samengesteld: olifanten met vurige ogen, duivels- en saterkoppen, afgrijselijke figuren, alsof de Helse Breugel ze geschilderd had. Hier en daar was een geschilderde kop aan de wand gespijkerd of las men met krijt geschreven namen van modellen. In een hoek stond een in elkaar gezet geraamte, dat een van de leerlingen zijn jas omgehangen had en hetwelk op het voorhoofd met het satirieke opschrift ‘voormalig miljonair’ prijkte.
Vijf leerlingen zaten in het midden van het vertrek voor hun ezels druk te schilderen naar een model, dat onder het volle licht van het laatste raam geplaatst was.

 

Lees ook:  Een geval van proto-Nescio uit 1902?

Afbeelding: Willem de Famars Testas The well and sycamore in Ezbekieh Square, Cairo cira 1860, Teylers Museum.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *