A. van Collem — Muziek

MUZIEK

Niets dan muziek, ― het sprakeloze vallen
Van de gouden sterren in de ruimte,
Het wenken van de groote, wijde stilte,
Het kijken van de spoedige ruischwateren.

Muziek, ― het reemde schuren van de wolken,
Het ademen derzilte zilverzeeën,
het strijken van een grooten zwarten vogel,
Het openbersten van den zonnekrater.

Van de nachtschaduwen het zacht bewegen
En de gesprekken van de schemerdalen,
Het openschuiven van de maan in wording,
Het toegenegen kijken van de boomen.

Muziek, ― de mompeling der voorjaarsgronden,
Het stapelend opsteigeren der bergen,
De blink gesneden lijn der strakke vlakte,
En het onrstig worden van den hemel.

Muziek, ― het diepe zuchten van de lente,
Het openwaaien van de berkenlanen,
Het stooten en aanvonkelen van lijnen,
Het morgenlicht dat valt als klank van glazen.

Muziek, ― de rijpe weelde van den zomer,
De gouden bijen zoemen in de bosschen,
De roode dennen dragen paarse vlammen,
De ruimte hangtverzadigd van zonhette,

Muziek, ― de droge klanken der fijne takken,
Wanneer de luchten stijgen, hooger, hooger,
En al de sterrenbeelden afscheid nemen.
Te wachten ligt de bleek geworden wereld.

Muziek, muziek,alom het sprakelooze
Wonder dat ontstijgt aan de verschijningen,
Het al-omvattende, het grenzenlooze,
Het in elkander overgaan der dingen.

A. van Collem (1858-1933)

Abraham Eliazer van Collem, geboren te Rotterdam, was oorspronkelijk voorbestemd voor een functie in het handelswezen. Hij werkte onder meer mee aan de bladen De Kroniek en De Nieuwe Tijd. Tal van bundels met eigen gedichten zijn van hem verschenen. De bekendste daarvan is ongetwijfeld God uit 1930. Het begrip gemeenschap (der mensen) komt veelvuldig bij Van Collem voor, ook in de titel van enkele verzamelbundels. Hij overleed te Heemstede.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *