Sterk wisselend niveau in het laatste NNO-programma

Bewerkingen van mijlpalen uit de muziekgeschiedenis bergen grote gevaren in zich. Het is dan ook een bittere noodzaak dat degene die zich aan zoiets waagt, van goeden huize komt. Tijdens het NNO-concert met uitsluitend fin de siècle-werken bleek dat weer eens. De twee bewerkers Joachim Raff en Colin Matthews vormden daarbij de grootst denkbare tegenstelling. […]

J.J. Raffs Bach-bewerking
Wie op de gedachte komt om (een deel van) de partita(‘s) voor soloviool van Johann Sebastian Bach (1685-1750) te bewerken tot (een) stuk(ken) voor orkest, en die gedachte in daden wenst om te zetten, moet — wil zij of hij erin slagen tot een aanvaardbaar resultaat te komen — een muziekmeester van grote klasse zijn. Het is echter per definitie veel waarschijnlijker dat degene, die zulks doet, aan een ernstige vorm van zelfoverschatting lijdt. Die status is niet zelden het gevolg van een pijnlijke middelmatigheid, en dat is zeker het geval bij de Zwitserse muziekmakende mens genaamd Joseph Joachim Raff (1822-1882). Als je, zoals ik, in je jeugd diverse stukken van de man hebt mogen horen, wist je al dat er sprake was van — in het beste geval — aardige amusementsmuziek, maar meer ook niet. Of het moest al zijn dat hij nog een en ander in portefeuille had dat nog niet aan de aardbewoners was prijsgegeven.
Helaas is de gedachte om zo’n voornoemde Bach-bewerking van Raff op het programma van een volwaardig en zichzelf respecterend symfonieorkest te plaatsen al even onzalig en volkomen onbegrijpelijk, vooral als je weet dat degene die zulks doet, niet zelden met zeer originele zaken is komen aandragen: muziek en de makers daarvan, welke één der bijzondere elementen van zijn orkest uitmaken. Maar goed, miskleunen doen wij allen wel eens. [1]
Van het klinkende resultaat van dat stuk vol artistieke onmacht van die bewuste Zwitser uit de cultuurperiode welke de focus van dit elektronische cultuurtijdschrift vormt, hebben de concertbezoekers in Emmen en Groningen reeds kunnen kennisnemen. Op 18 april kunnen toehoorders van het zondagochtendconcert in de grote zaal van het Concertgebouw in Amsterdam, en een veelvoud daarvan qua luisteraars naar Radio 4, dat priegelwerkje tot zich laten komen, als het Noord Nederlands Orkest onder leiding van chefdirigent Michel Tabachnik een gedeelte van de beide avondconcerten uit de afgelopen week zal voorstellen.

Mahlers Rückert-Lieder
Het gedeelte voor de pauze tijdens de avondconcerten werd besloten met de Rückert-Lieder van Gustav Mahler. Voor de zangpartij daarin was Charlotte Margiono aangekondigd, doch zij moest afzeggen als gevolg van een sinusitis: een ontsteking van een sinus, en een mens heeft er nogal wat van, verspreid over het lichaam. In haar plaats werd de Amerikaanse sopraan Alexandra Coku gecontracteerd, die eerder Mahler in Nederland heeft gezongen: de partij in Das himmlische Leben, het laatste deel van diens Vierde Symfonie [2].
Het is van tevoren duidelijk dat het een zeer moeilijke opgave is om het niveau van Charlotte Margiono te evenaren, en — gelet op de verrichtingen van zangeres Coku in voornoemde Vierde Mahler — hoge verwachtingen had ik er dan ook niet van. Niet dat de soliste beroerd zingt, maar mij heeft ze geen moment weten te ontroeren, en dat is de afgelopen week opnieuw gebleken. Ze beschikt niet over een grote actieradius, de uitspraak van het Duits liet — zoals dat bij diverse Angelsaksische zangstemmen het geval is — hier en daar te wensen over, al doet zulks niet per definitie afbreuk aan de muzikale kwaliteiten. Ook waren hele gedeelten van haar voordracht onverstaanbaar. In de, als gevolg van de grote breedte, relatief ondiepe zaal van het cultuurcentrum De Oosterpoort in Groningen kwam haar stem niet steeds ver genoeg de zaal in. Wellicht was dat op te vangen geweest als ze aan de rand van het podium was gaan staan, maar dan had ze geen oogcontact met de dirigent kunnen houden. Enfin, een in positieve zin memorabel optreden was deze ‘vertolking’ niet direct.

Lees ook:  Het vergeten wonderkind — Erich Wolfgang Korngold

Debussy en Strauss
Na de pauze was al het gebodene van een heel wat beter niveau.
Colin Matthews’ bewerking van pianostukken uit de Préludes van Claude Debussy (1862-1918) heeft de grote verdienste dat het allemaal Debussy gebleven is, en daarmee plaatst deze Engelse componist zich op een geheel ander plan dan J.J. Raff.
In de beide Strauss-liederen liet ook de zangeres horen dat ze meer in haar mars heeft dan ze in Mahler presenteerde, en dat compenseerde de toehoorders toch nog weer enigszins.  De vioolsolo van concertmeester Eeva Koskinen in Morgen, opus 27 nr. 4, ondersteunde de zangeres op grootse wijze.
Debussy bleef eveneens herkenbaar in zijn Nocturnes. Daarin vocaliseerden vierentwintig vrouwen van het Noord Nederlands Concert Koor vanaf het orgelbalkon — twaalf aan beide zijden van de Koningin der Instrumenten.

Opmerkingen in de wandelgangen
Het spreekt vanzelf dat ik in de pauze niet alle van de ruim duizend bezoekers heb kunnen horen in hun op- en aanmerkingen, maar van datgene wat ik opving en wat ik uit de mond van gesprekspartners kon optekenen, was het meest opvallende de afkeuring die Joseph Joachim Raffs bewerking als openingsstuk van het concert ten deel viel.
___________
[1] Zie tevens ons artikel van 15 dezer.
[2] Met het Nederlands Philharmonisch Orkest onder leiding van Hartmut Haenchen. De cd daarvan is op allerlei markten en in diverse opruimingen voor een habbekrats te koop.
____________
Afbeelding
De Duitse dichter Friedrich Rückert.
____________
NASCHRIFT
De radioluisteraars hebben het in ieder geval getroffen: de zangeres was in de Amsterdamse uitvoering steeds even goed verstaanbaar; dat is toch maar het grote voordeel van de zich steeds verder ontwikkelende techniek.
Inleider Hans van den Boomen kondigde Um Mitternacht van Mahler aan als “met alleen de blazers”.
Als hij daar vier woorden aan had laten voorafgaan: “voor een groot gedeelte”, zou het juist geweest zijn.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *