1895 – een jaar vol omwentelingen

Vrijdag 14 juli wordt in de Londense Royal Albert Hall de First Night of the Proms gehouden. Vanaf 21.00 uur (Nederlandse tijd) is het concert via de televisie (BBC2) te volgen. De Engelse dirigent Henry Wood (1866-1944) gaf, nu alweer 111 jaar geleden, het startsein voor het eerste promenadeconcert in diezelfde zaal. […]

Henry WoodLondense ‘Proms’
Vrijdag 14 juli wordt in de Londense Royal Albert Hall de First Night of the Proms gehouden. Vanaf 21.00 uur (Nederlandse tijd) is het concert via de televisie (BBC2) te volgen. De Engelse dirigent Henry Wood (1866-1944) gaf, nu alweer 111 jaar geleden, het startsein voor het eerste promenadeconcert in diezelfde zaal. Op een lente-ochtend in 1894 uitte deze dirigent zijn plannen tegenover impresario Robert Newman, die reeds symfonische concerten in de toen pas gereedgekomen Queen’s Hall had georganiseerd en die heel graag een breder publiek wilde aanspreken met een populaire programmering en lage prijzen. ‘I’m going to run nightly concerts to train the public in easy stages’, meldde Henry Wood. Langs die weg wilde hij langzaam maar zeker een veel ruimer publiek creëren dat niet alleen waardering voor het standaardrepertoire met de bekende klassieken zou kunnen opbrengen, maar evenzeer geïnteresseerd zou blijken in eigentijdse composities. Op 10 augustus 1895 was het zover. Terugblikkend is het verantwoord te stellen dat deze visionaire musicus heeft gekregen wat hij wilde: traditie en vernieuwing schouder aan schouder. En nog altijd wordt tijdens de Last Night of the Proms hetzelfde werk van Henry Wood uitgevoerd: de Fantasia on British Sea Songs uit 1905.

Meer mijlpalen
Dat jaar 1895 telde heel wat gedenkwaardige muzikale gebeurtenissen, verspreid over Europa, al zouden diverse daarvan geen blijvende betekenis hebben, en zal van menig ander fenomeen pas later de volle omvang tot het besef van de vaklieden – en eventueel weer later ook nog tot het muziekpubliek – zijn doorgedrongen. In hetzelfde jaarHugo Wolf componeerde Gustav Mahler (1860-1911) zijn Derde Symfonie, schreef de Franse zonderling Erik Satie (1866-1925) zijn Messe des Pauvres, en voltooide de van oorsprong Sloveense, doch in Oostenrijk levende, Hugo Wolf (1860-1903) – componist op uniek niveau van honderden liederen – de tweede van zijn drie opera’s: Der Corregidor, naar twee novellen van Pedro Alarcon y Ariza (1833-1891), met als titels El Sombrero de Tres Picos (De driekanten steek) – een stof die bij het concertpubliek veel bekender is geworden als Ballet en een gelijknamige suite uit 1914/17 van Manuel de Falla (1876-1946) – en El Niño de la Bola (Het Kind op de Wereldbol). De Italiaanse grootmeester Giuseppe Verdi (†1901), inmiddels tachtig jaar oud, bezocht in de Parijse Opéra Comique een opvoering van zijn twee jaar eerder in première gegane muziekdrama Fallstaf (naar Shakespeare), en Richard Strauss (1864-1949) legde tijdens datzelfde jaar in Duitsland de laatste hand aan zijn ‘Tondichtung’ Till Eulenspiegels lustige Streiche.

Slavische muziek
Ook verder oostwaarts gebeurde in muzikaal opzicht één en ander dat van blijvende invloed zou blijken: de Tsjech Antonín Dvorák (1841-1904) componeerde in 1895 zijn Celloconcert, dat één van de kassuccessen bij het concertpubliek over de hele wereld zou blijven, en daarmee, volgens menig criticus, overbodig geworden is. In Rusland werden in hetzelfde jaar eveneens tal van noten gekraakt, echter niet meer door Pjotr Iljitsj Tsjajkovski, die op 6 november 1893, op 53-jarige leeftijd, was overleden. Aan de cholera, zegt de officiële geschiedschrijving, aan de gevolgen van de hem onder dwang opgelegde inname van vergif, zeggen dwarsliggers, die hun versie wel redelijk aannemelijk hebben kunnen maken. Zijn muziek werd echter hogelijk gewaardeerd door onder meer twee befaamde balletmeesters, de Fransman Marius Petipa (1818-1910) en zijn Russische kompaan Ljev Ivanov (1834-1901): zij realiseerden samen Het Zwanenmeer als ballet. Een andere, jongere Rus, die de harten van het grote concertpubliek met al te veel orkestrale rimram zou veroveren, Sergej Rachmaninov (1873-1943), schreef toen de eerste van zijn pijnlijk banale symfonieën.

Guglielmo MarconiAndere ‘revoluties’
Hoewel sommige bijzondere gebeurtenissen, zoals nieuwe uitvindingen, niet direct als culturele fenomenen kunnen worden gekwalificeerd, zijn er toch diverse die een blijvende plaats in onze westerse cultuur in algemene zin hebben behouden. Drie van die revolutionaire, technische ‘vondsten’ hebben direct met het jaar 1895 te maken. In de Verenigde Staten vond King Camp Gilette (1855-1932) toentertijd het allereerste veiligheidsscheerapparaat uit, en dat is niet onopgemerkt aan de wereld voorbijgegaan. Er verschenen steeds nieuwe, verfijndere versies, en dat is tot in onze eeuw doorgegaan. Onlangs werd de firma, met nog steeds de naam van de oprichter, voor 57 miljard dollar overgenomen door een befaamde zeepfabrikant, wiens naam nogal eens opduikt in verband met langlopende, Amerikaanse soap-series. De Italiaan Guglielmo Marconi (1874-1937 – Nobelprijs 1909 voor Natuurkunde) hielp in het bewuste jaar de wereld qua communicatietechniek weer een stap vooruit met de draadloze telegrafie, en de Duitser Wilhelm Röntgen (1845-1923) deed dat in de sfeer van de medische technologie met de X-stralen, die verder onder zijn naam bekend zouden blijven.

Literatuur
Ook voor de verdere ontwikkeling van de wereldliteratuur is het jaar 1895 niet zonder belang gebleken. In Rusland schreef Ljev Nikolajevitsj Tolstoj (1828-1910) zijn verhaal Meester en Knecht waarin het thema van de Dood, tien jaar na Ivan Iljitsj van dezelfde schrijver, weer subliem wordt uitgewerkt. Zijn jongere vakbroeder Anton Tsjechov (1860-1904) voltooide in hetzelfde jaar één van zijn belangrijkste werken: het ook heden nog gewaardeerde drama De Meeuw.
Wat verder westwaarts, in Polen, voltooide Henryk Sienkiewicz zijn wereldbestseller over de christenvervolgingen in Rome ten tijde van Nero, getiteld Quo Vadis? Tien jaar later werd hem voor dat boek de Nobelprijs voor literatuur toegekend. Een Franse collega-schrijver èn -Nobelprijswinnaar (1947), André Gide (1869-1951), voltooide in 1895 zijn romanLjev Nikolajevitsj Tolstoj. Portret van Ilja Rjèpin Paludes, een amusant-boosaardige satire over het literaire leven in de Franse hoofdstad tussen 1891 en 1893, waarvan Gide zelf deel had uitgemaakt. Later dat jaar kwam het in Florence tot een ontmoeting tussen hem en zijn Italiaanse collega-schrijver en journalist Gabriele d’Annunzio (1863-1938).
Aan het leven van een omstreden schrijver – die weliswaar bijna niemand meer kent, maar wiens naam is blijven voortleven in een fenomeen dat, op basis van delen van zijn werk, als tegenhanger geldt van de afwijking die de naam kreeg van de Franse marquis De Sade – kwam op 9 maart 1895 een einde: Leopold Ritter von Sacher-Masoch, geboren in 1936 te Lwow (Lemberg) als zoon van de politiechef van Galicië. Vanaf zijn twaalfde volgde hij Duitse les in Praag, later zou hij nog in diezelfde stad en in Graz rechten, geschiedenis en wiskunde studeren. Op zin 21ste promoveerde hij, werd vervolgens hoogleraar in Lemberg en niet al te lang daarna vestigde hij zich als vrije auteur. Voorts vervulde hij diverse redacteurschappen bij tal van periodieken. De laatste tien jaar van zijn leven bracht hij door in het Hessische Lindheim. Duitse naslagwerken omschrijven hem als een vruchtbaar en veelzijdig verteller, voornamelijk van kleurrijke verhalen van het Joodse en Galicische dagelijkse leven. Zijn latere romans zijn doordesemd van ‘perverse erotiek’. Het beroemdste van die boeken, Venus im Pelz (1870), in het Nederlands vertaald als Venus in bont (1969) door onder meer Alfred Kossmann (1922-1998), die tevens een biografische schets van Masoch publiceerde onder de titel Martelaar voor een dagdroom (1963). De tweede vertaling, die in 1972 verscheen, kreeg als ondertitel De Zweep erover. Hoewel zoiets enigszins sensationeel aandoet, is het wel treffend.
Masoch publiceerde ook onder de pseudoniemen Charlotte Arand en Zoë von Rodenbach. Hoewel er niet zo veel belangstelling meer bestaat voor zijn andere werk, is er in Berlijn begin jaren negentig nog weer een bundel met zes vertellingen van, en enkele bijzonderheden over, deze wonderbaarlijke schrijver uitgegeven door Rütten & Loenig in de reeks Lesekabinett – Literarische Erkundungen im 19. Jahrhundert: Mondnacht – Erzählungen aus Galizien (ISBN 3-352-00350-5).
Een andere auteur, wiens naam veel in verband wordt gebracht met bijna alle denkbare vormen van perversie, publiceerde in 1895 zijn Studien über Hysterie, en legde daarmee de grondslag voor de moderne psychoanalyse: Sigmund Freud (1856-1939).
In Duitsland voltooide Frank Wedekind (1864-1918) zijn tragedie Erdgeist, die later samen met Die Büchse der Pandora (1902) als Lulu verder door het leven zou gaan, en zou worden verfilmd in 1929 door de befaamde Georg Wilhelm Pabst (1885-1967), regisseur van onder meer de filmtrilogie Don Quichotte, en de Dreigroschenoper naar Brecht. De Oostenrijkse componist Alban Berg (1885-1935) maakte van Lulu een opera waar hij in 1929 aan begon, maar die nog vrij lang onvoltooid is gebleven en waarvan de première (te Essen) pas in 1953 plaatshad. De symfonische suite was echter in november 1934 al aan het concertpubliek in Berlijn voorgesteld.

Lees ook:  Richard Strauss, Stravinski en Prokofjev samen op BBC Radio3

'Jongen met rood vest' van Paul CézanneSchilderkunst
Net voor de eeuwwisseling beleefden enkele de in Parijs vertoevende Impressionisten spannende tijden. Paul Cézanne (1839-1906) voltooide in 1895 het doek Jongen met rood vest, waar hij vijf jaar eerder aan was begonnen. Het is tevens een afbeelding die het voorplat van flink wat drukwerk omtrent deze schilder opluistert. Van zijn werk werd voorts een overzichtstentoonstelling georganiseerd die niet zonder weerklank bleef, maar een tweeledig succes bleek: enerzijds oogstte Cézanne er zeer veel oprechte bewondering mee, maar het tentoongestelde werk veroorzaakte eveneens een schandaal, hetgeen overigens wel weer voor de nodige aandacht zorgde.
In hetzelfde jaar werden ook succesvolle exposities gehouden met werken van Cézanne’s intussen bekende vakgenoten Edouard Manet (1832-1883) en Paul Gauguin (1848-1903). Henri de Toulouse-Lautrec (1864-1901) vervaardigde in dat jaar een serie afbeeldingen van May Belfort, een kleine diva die hem inspireerde.
Eén van de twee vrouwelijke impressionistische schilders van betekenis – naast de van oorsprong Amerikaanse Mary Cassatt (1845-1926) – was Berthe Morisot, de in 1841 geboren schoonzuster van Manet, wiens favoriete model zij gedurende enige jaren is geweest. Hoewel vooral Manets invloeden hun betekenis op haar werk hebben behouden, is ze er toch in geslaagd een geheel eigen stijl te ontwikkelen. Zij overleed op 2 maart 1895.

Alfred Dreyfus
In Mulhouse aan het geboortehuis van het meest bekende slachtoffer van een gerechtelijke dwaling in Frankrijk, de Joodse artillerie-kapitein Alfred Dreyfus (1859-1935), zal, zo heeft het gemeentebestuur van die stad dezer dagen bekend laten maken, ter herdenking aan de gebeurtenissen van 1894 en daarna, een nieuwe plaquette worden aangebracht. Tevens krijgt de man, honderd jaar na zijn rehabilitatie, een monument.
Dreyfus was in december 1894 door een Frans militair gerechtshof in een onwettig proces,Alfred Dreyfus op basis van dubieus bewijsmateriaal, beschuldigd van landverraad ten gunste van het Duitse rijk en veroordeeld tot levenslange verbanning naar het Duivelseiland. In 1895 weigerde de Franse president (1895-99) Felix Faure (1841-1899) een nieuw proces voor Dreyfus, wat later, als gevolg van de publieke opinie, echter wel tot stand kwam. De hele affaire, doordrenkt van antisemitische elementen, zou de gemoederen het laatste decennium van de negentiende en het eerste van de daarop volgende eeuw sterk in beweging houden en zelfs tot ver in de twintigste eeuw voor een scheiding der geesten zorgen.
Al direct heeft de kwestie iets in gang gezet dat in wereldpolitiek opzicht verstrekkende gevolgen zou hebben, doordat de Oostenrijkse rechtswetenschapper en scribent Theodor Herzl, die van 1891-1896 in Parijs corespondent was van de Weense Neue Freie Presse, zodanig onder de indruk raakte van het Dreyfus-proces, dat hij tot de conclusie kwam dat de Joden een natie vormden en de stichting van een Joodse staat derhalve een noodzakelijkheid was. In zijn geschrift Der Judenstaat (1896) heeft hij die opvatting uitgebreid van commentaar voorzien.

[NB: Op vrijdag 21 juli, om 20.40 uur, zal de televisiezender Arte de tweedelige Frans-Duitse speelfilm L’Affaire Dreyfus uitzenden tussen 20:40h en 00:10h (beide delen achtereen), direct gevolgd (om 00.10 uur) door de documentaire J’accuse over dezelfde kwestie. De films zullen waarschijnlijk worden uitgezonden in een nagesynchroniseerde versie, wat veel van het geduld van de kijker zal vergen, maar Arte zendt veel Franse films in twee talen gelijktijdig uit, opdat de kijker zelf kan kiezen.]

Louis en Auguste LumièreCinematografie
Reeds op de 13de februari 1895 hadden de gebroeders Louis (1864-1948) en Auguste Lumière (1862-1954) het patent aangevraagd op hun Cinématopgraphe, die zij op 22 maart daaropvolgend in besloten kring gebruikten bij de projectie van een film voor de leden van het Genootschap ter Aanmoediging van de Wetenschap. Op 10, 11 en 12 juni van hetzelfde jaar gaven ze opnieuw besloten demonstraties van hun film tijdens het Fotografische Congres te Lyon. Drie dagen later presenteerden zij hun eerste complete filmprogramma in de Revue Générale te Parijs. Ruim een half jaar daarna, op 28 december, luidden zij een nieuw tijdperk in door hun programma in de Franse hoofdstad voor een betalend publiek te vertonen. Deze gebeurtenis in het Grand Café van Hotel Scribe aan de Boulevard des Capucines was de geboorte van de cinema zoals wij die nu nog kennen.
Ook in andere landen hadden de uitvinders in deze categorie niet stilgezeten. De Amerikaan Thomas Armat (1866-1948), mede-uitvinder van Edisons Vitascope, ontwikkelde samen met Charles Jenkins (1867-1934) een filmprojector. De eerste openbare vertoning met hun Phantoscope was in september 1895 tijdens de Cotton States Exposition in Atlanta.
De succesvolle Engelse elektro-ingenieur Robert William Paul (1869-1943) vroeg in hetzelfde jaar eveneens patent aan op een cinematografisch apparaat, en hij maakte tevens wat buitenopnamen, bedoeld voor vertoning. De man bleek een echte visionair: samen met Herbert George Wells (1866-1946) – die van zich had doen spreken door zijn boek The Time Machine, dat ook in 1895 was verschenen – plande hij een happening, die spectaculair op de toekomst zou zijn vooruitgelopen, ware het niet dat het bij een idee moest blijven, aangezien de daarvoor vereiste apparatur nog niet beschikbaar was.

Eerste filmvertoning
In Duitsland had de Schausteller Max Skladanowsky (1863-1939) een filmcamera en een alternerende Bildwerfer ontwikkeld, waarmee hij samen met zijn broer Emil (1859-1945) de eerste filmvertoning in Duitsland (in de Berlijnse Wintergarten) realiseerde, die echter geen succes werd, mede als gevolg van de relatief slechte kwaliteit van de apparatuur.
Zo konden de gebroeders Lumière met de eer gaan strijken. Hoewel ze eerst op nog wereldtournee gingen, waarbij ze in maart 1896 ook Amsterdam aandeden, zagen ze eigenlijk geen toekomst in de cinema en legden zij zich verder toe op kleurenfotografie en de daarvoor benodigde apparatuur.

De gebroeders Skladanowsky

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *