Ongepubliceerde herinneringen aan Louis en Betty Couperus door Henri van Booven

[Bij het opruimen van de rond1900-laptop stuitte de redactie op onderstaande tekst.
Het betreft herinneringen aan Louis en Betty Couperus door Henri van Booven, omstreeks 1960 geschreven. Het is bij ons weten niet als zodanig gepubliceerd, wel heeft Neerlands meest hardcore Couperiaan Dick van Vliet ze aandachtig bestudeerd en gebruikt voor de uitgave van de brieven van Elisabeth en Sander Bink voor zijn diverse aan Van Booven gewijdde artikelen en boekuitgaven. – red.]

***

15 getikte vellen, alleen recto. met verbeteringen, aanvullingen van B.

+ 19 copien/doordrukken?

|= toevoegingen, correcties, opmerkingen B.|

vel 1

MEMORIE

notities

Vóór overlijden

I Hierna komen de ontmoetingen 2 keer |Betty[bellen?]| 1916-18 – 2 keer op Hooge Wal 3 keer Hilversum. Lezing Louis Utrecht – souper – bezoek met rijtuig Laren 1918.

De ontmoetingen met Mevr C. in tegenwoordigheid van Selima, Leopold (Lezing v.B. in den Haag. Soupertje Hooge Wal. |Beiden heel vertrouwd met elkaar C en Betty|

II Verjaardag 23 juni 1918 Hamdorff, Laren. – Couperussen London, later Afrika. – Betty wist te zwijgen. | [officierstijd] | * duitsch* kamp.

III *Bij* Na Couperus. Bij onze ontmoetingen met C. te Hilversum, Utrecht, Parijs, was Non niet aanwezig.

Mijn twee ontmoetingen winter 1924-25. te De Steeg en nog èèn ontmoeting te De Steeg MET MIJN VROUW vòòr haar verhuizing. Daarna diner Kleykamp – Buysse Feith- (die bij v. Bleyenberg?) Jan Walch. |Non zomer| De Steeg – Zomer. Het diner Hoogwerff. Liefje voor het eerst en later. De tegenwoordigheid van Selina maakte haar (OMDAT ZIJ LIET BLIJKEN VEEL TE HOUDEN wel milder, maar weinig mededeelzaam |mer?| al was zij dan minder strak stroef verstard, halsstarrig, onheusch.) Zij bleef gesloten, vooral op de rand van misprijzen aangaande vriend Orlando. Over Elettra zweeg zij volkomen, het scheen haar tegen te staan, wát ook, over beiden te onthullen. Hadden zij èn Louis, een afspraak gemaakt over de geheele Orlando figuur hoegenaamd niets te onthullen? Zoo was het ook met de sluier die over de reis in en door Spanje werd geworpen en alsof die sluier zeer bewust over het geheele Nice en Italie-verblijf moest blijven hangen?

vel. 2

‘copie’  (= niet copie)

2

wanneer zij beiden of C. alleen, weer in het Gooi kwamen, wij zouden voor goede ontvangst zorgen. De ontmoeting gaf mij veel te denken. Ik begon mij er voor het eerst van BEWUST te worden wat Mevr. C. als opvoedster van het verwende jongetje Couperus beteekende, het jongetje dat, man geworden, graag verwend en gefeteerd blèèf en zelden of zo goed als niet in zijn boeken kinderen liet zien, uitgezonderd het kind Couperus in zijn: TOEN IK EEN KLEINE JONGEN WAS. Zij had de rol op zich moeten nemen van de rechtvaardige, strenge, die C. aan het werk bracht en hield, tevens van het groote kind de waakzame, zorgzame, wat harde moeder. Op dat zijn talenten ten volle tot ontplooing en hun recht konden komen, op geniale wijze aangewend in de vele, hem aangewezen richtingen. In geen Europeesch land worden kinderen door hun ouders zòò grondig verwend en bedorven als in Italie. Wie tientallen jaren in dat land verbleef, weet dit maar al te goed. Juist onder deze menschen moest L.C. zich volkomen thuis voelen, totdat ook voor hem 1914 de volstrekte ontnuchtering, de ontgoocheling kwam, het beminde volk zich allerònbeminnelijkst, vijandig tegen DE VREEMDEN gedroeg, ze wegwees, het land uitjoeg. Oorlog dreigde. Het Italie dat C. liefhad, was op slag zijn Italie niet meer. De toevlucht voor de verwenden was voor altijd verloren gegaan. Alleen tijdens zijn later bezoek in Engeland, zou hij zijn verlangen naar erkenning en gefeteerd worden in alle opzichten nog volledig bevredigd zien. Dat gebeurde enkele jaren voor zijn einde, dat door een onvermijdelijke over werktheid werd verhaast. In het Oosten, in Japan, doodziek, schreef hij, te bed liggend, soms nog aan zijn brieven voor de HAAGSCHE POST. Hij wilde niet versagen, niet teleurstellen. Dus vertelde Betty het mij: ‘Louis pende zich letterlijk dood aan zijn 70 brieven’ En zij, die hem in volkomen opoffering verpleegde kon dit niet verhinderen. Hij had haar gezegd: ‘Ik heb het op mij genomen, ik ben er voor betaald, het moet. Ik wil niet tekort doen.’ Alleen op de terugreis naar Nederland kon hij aan boord volledig rust nemen.

|In hs. Van B. achterzijde vel 3 en niet overgetikt: Een van mijn vrienden te Rome de heer J.H. de H*[ors]* die met de (witruimte) terugvoer zeide mij: C was zwaar vermoeid. Hij moest rusten *hij en zijn [Hem]*, wij, passagiers, zagen hem niet, noch mevrouw Couperus. Zij *bleven* kwamen niet aan dek.|

De passagiers van de ‘J.P. Coen’ zagen hem niet, noch Mevr. C., zij kwamen niet aan dek. Het mag wel als zeker worden aangenomen dat Betty hem had gewaarschuwd. Vertoon je niet, je kunt het niet laten met anderen te spreken. Dat zal je noodeloos vermoeien. ‘Je weet wat alle dokters je hebben gezegd. Wat je noodig hebt is rust. Rust alléén.’

Vel 3 kopie/hs. Bron vel 2

Vel 4

Genootschap

Hier moet ik terloops ook memoreeren hoezeer zij, Betty, er prijs op stelde, dat het GENOOTSCHAP LOUIS COUPERUS zou worden opgericht, en zij er bovendien toe bereid werd gevonden, met haar nicht Mej. Vl. H. daaraan mee te werken. Alle bekende letterkundigen en deskundige hoogleraaren, in die jaren, na 1924 traden toe, ook de Couperus kenner, de Schot Dr. Russel, en natuurlijk de initiatiefnemers, waaronder prof P. Valkhoff, Mej. Dr. C. Sesaurier, Dr Fr. Bastiaanse. Dr. Moll, archivaris van het Gemeentearchief te ‘s Gravenhage verklaarde zich bereid, de archief-ruimten ter beschikking te stellen voor mogelijk te houden tentoonstellingen, en de aan te leggen verzameling van handschriften van L.C., portretten, fotografien en de zeer belangrijke verschillende drukken van alle werken van L.C., ook van die der vertalingen in het Engelsch, Duitsch, Fransch, Italiaansch en andere Europese talen. Tot doel had het genootschap zich gesteld: om een volledige uitgave van de door C nagelaten werken het licht te doen zien. Met raad van uitgevers werden daartoe zeer ernstige pogingen aangewend en kosten opgaven en berekeningen verkregen, Helaas begon niet lang na de oprichting de vernietigende crisistijd, die aan de 2de groote oorlog vooraf ging. De uitgave van de verzamelde werken bleek, ten gevolge van de jaar na jaar hooger wordende kosten, en andere onoverkoomlijke moeilijkheden, volstrekt onuitvoerbaar. In overleg met Mevr. C. werd tot opheffing van het genootschap besloten. In den loop dier jaren had het genootschap desniettegenstaande, reeds belangrijks tot stand gebracht. Er waren o.m. goede lezingen en bijeenkomsten georganiseerd. De volledige boekerij was met groote zorg samengesteld, en is thans ondergebracht in het Ned. Letterkundig Museum en Documentatie Centrum Groenmarkt te ’s Gravenhage. De belangrijke tentoonstellingen in het haagsche archief door den burgemeester van den Haag, later onze Gezant te Rome, Mr. J.A.N. Patijn geopend, hadden veel belangstelling gewekt, evenals de onthulling, door zijn Edelachtbare, van de gedenksteen ter eere van L.C. in diens geboortehuis te ’s Gravenhage. Op raad van het genootschap was er ook aandacht gegeven door verschillende gemeentebesturen, aan de naam Louis Couperus bij aanleg van straten en pleinen. Hilversum besloot het eerst om de naam Roeltjesweg, waar C. eens woonde, in die van Couperusweg te veranderen.

Vel 5

Memorie

De sterke zielen verkiezen de sterke ervaringen. Toen Couperus had afgerekend met wat hij van zich MOEST afwerpen om zich volledig in de eigen  kracht te ontplooien herkende hij met vreugde in San Franciscus de groote offervaardige. Wie destijds in zijn Schimmen van Schoonheid opgenomen Uit de jeugd van Francesco van Assinie las kon het duidelijk worden waarom een Couperus vóór de Eng. kerkhervorming een op den brandstapel terechtstelde, zijn stamvader dacht. Geen kruis, geen kroon. Zonder standvastigheid geen offer. Ook C zou zich te offeren hebben. Welk offer bracht Betty? In de onbewogen tijden Van Couperus jeugd en van de onze waren de eerste romans van Louis Couperus schrikwekkende zedebedervende boeken, verfoeilijk deterministisch genoemd!

Na L.C.’s overlijden heb ik vele ontmoetingen met zijn weduwe  Mevr. E.C.B. beleefd, ten einde haar hulp en medewerking te verkrijgen, onmisbaar bij de samenstelling van een omvattende levensbeschrijving van Couperus. Al onze ontmoetingen waren hoogst vriendschappelijk, zooals dat reeds gedurende onze kennismaking met het echtpaar C. in 1915 geweest waren. Mij was het te doen om feiten,argumenten en beschouwingen. Gedurende een tijdsverloop van zeven jaren, bezocht ik haar in haar huis De Steeg. Na haar vertrek naar ’s Gravenhage, herhaalde ik mijn bezoeken, tijdens haar samenwonen met haar nicht, de schilderes Mej. Marie Vlielander Hein in haar flat Arendsburg, daarna in haar pension in de P. Hendrikstraat. Daar stierf Mej. Vl. H. eenige jaren vòòr het overlijden harer tante en C. in het voorjaar van 1960. Hoe dankbaar ik gedurende die eerste Haagsche jaren mocht zijn voor de vriendelijke bereidwilligheid waarmede Mevr. C. mij van haar jeugd, in Indie en haar kennismaking daar met L.C. vertelde, voor de vele brieven, en portretten die mijn werk moesten verluchten en die zij mij toevertrouwde, het onvergeetelijkst bleef dit samenzijn met de tante en nicht, die aandachtig luisterden wat ik haar van de reeks voltooide eerste hoofdstukken voorlas in een kamer vol mij reeds vertrouwder

Vel 6

Wordende meubelen en die mij vroeger zoo zeer bekende, beminde, intieme toon en atmosfeer der intèrieurs in de huizen van mijn grootvader, ooms en tantes en die mijner vriendjes in Den Haag. De moeilijke verzamelde gegevens voor mijn boek stapelden zich letterlijk op, maar omstreeks 1930 brak voor mij de moeilijkste tijd aan. Reeds had ik begrepen dat de Italiaansche en Fransche verblijfperioden van het echtpaar C., een tijdperk van niet te ontsluieren geheimen kon zijn. Louis Couperus broer was de enige die mij levensberichten kon en wilde toevertrouwen. Verder kende ik niemand die belangrijks over C’s wist, buiten datgene wat mevr. C. mij zelf verteld had.

Wel had ook Mej. Vl. H. mij brieven verschaft doch daarna kon ik niets meer van mevr. C. vernemen, hoe voorzichtig aandringend ook over vriend Orlando en diens zuster Elettra. Het eenige dat zij mij, een tikje ongeduldig zeide was ‘Och ja, dat waren die vriend Orlando en zijn zuster.’ Later toen andere bezoekers bij haar aandrongen op details klaagde zij mij eens: het maakt mij zoo kwaad wanneer ze mij allerlei vragen, ook over datums. Ik moet dan altijd zeggen, wat weet ik er nog van, ik weet niets meer.’

In een wat meer mededeelzame stemmibg verhaalde zij mij eenige aardige bijzonderheden betrekking hebbende op ‘het pension houden’ te Nice. Het waren vooral de Russen die TE VEEL LAST BEZORGDEN. Dus met het menschen verzamelen was het wat betreft in ons huis gedaan.

x             x

Meestal betrof  het naspeuringen in de werken van antieke dichters en geschiedschrijvers, bizondere bronnen die onontbeerlijk waren. Verschil van meening kwam meermalen voor. Wanneer ten slotte Louis erkennen moest dat de woordenstrijd in Betty’s voordeel besloten moest worden, kon hij dat heel moeilijk erkennen. Iedere ontmoeting met mevr. C. staat wel heel vast in mijn herinnering en alle waren zoo anders van toon. Van onze eerste in Cyriel Buysse’s gastvrije woning een winteravond in 1915 tot de laatste kort voor haar 91 jaardag in Oct. 1959. Zoo gelukkig getint als de eerste was, in Buysse’s ruime feestelijke

Vel 7

woning, zoo allernavranst was de laatste in het trieste pension in de de P. Hendrikstraat en dat de meest ontoepasselijke naam droeg van het ‘Zunneke’. Tijdens de vele malen dat ik haar in gezelschap van mijn vrouw bezoeken bracht, zagen wij er nummer de middagzon, in de zitkamer die zij met haar nicht deelde. In haar laatste levensjaren ontving zij ons liggend op haar divan, na de dood van mevr. Vl. H. zeer vermagerd, uitgeteerd haast, en geheel krachteloos, in durende tegenspoed.

Deze was nog verergerd door noodzakelijke veranderingen in het huis, haar noodzakend, om een groot deel van haar meubels naar elders te doen brengen. Het leek ons een voorbode van haar snel naderend einde, zes maanden later. Toch was haar stem nog krachtig;  zij hield van bezoek en van een levendig onderhoud, waarbij zij bijna nadrukkelijk in haar meening, opmerken en oordeelen bleef. Tijdens al onze gesprekken, meestal over literatuur, onze letteren, de boeken die zij en die wij zelf gelezen hadden, waren wij er ons sterk van bewust alsof iets ons bevangen had, dat wij in tegenwoordigheid waren van de vrouw, eens de levensgezellin van L.C. Zij beiden waren onze vrienden en tijdgenoten geweest: Louis Couperus de groote romancier van wereldfaam, voor den biograaf, vaag, een hiaat, niets meer te ontsluieren bleef, alsof zorgvuldig alles was uitgewischt. Zij zelve de altijd opofferende beschermster, maar ook de strenge beoordeelaarster, keurster, waarmee Louis te doen kreeg |kantlijn: herhaling| wanneer, volgens haar inzichten, bronnen geraadpleegd voor de historische romans of anderzins, verschilden en zij beiden daarover uiteenloopende meeningen hadden. En dit, vertelde mevr. C. mij eens nog op Arendsburg kwam niet zelden voor. Noch Louis, noch ik zelf, gaven toe, wij bleven op ons standpunt. En het was iets wanneer hij tenslotte erkennen moest, na veel woorden, dat ik het aan het rechte einde had.

Veel en veel meer dan alléén maar de vrouw die zijn eerste boeken trouw overschreef, was Elisabeth Couperus Baud: Een scherpzinnige, wel zeer ontwikkelde vrouw, die, verdraagzaam, de driftige oogenblikken van haar man, meestal redelijk, met kalme argumenten, wist te bedwingen.

Vel 8

Memorie

C’s karakter

Ook C’s minder aantrekkelijke eigenschappen behoorden tot, waren een ACCENT op zijn genialiteit, droegen bij tot COMPLEETHEID. ZOO en NIET anders moet men het zien.

Want toch is alles terug te brengen op het WARM MENSCHELIJKE allereerst in zijn ZOO SAMENGESTELDE, zoo verscheiden aanleg. Na1914 in Nederland vreesde C. bovenal voor een DOMINÉ  te worden aangezien. DAT wijst op iets. Werkte er in zijn ziel iets na van wat er, aan atavisme, in vroegere generaties overheers had? Zoo ja, dan is er daaruit (naast zijn vele pretenties vooral zijn nederigheid en deemoed te verklaren, al verwijst hij, bij voorkeur, naar vele reïncarnaties. Ook de vroomheid van het KIND, het kind dat, merkwaardig genoeg zelden EEN PLAATS IN C’S WERKEN IS INGERUIMD, naast HET KIND COUPERUS (Toen ik een kleine jongen was). Even ook verschijnt het kind Elisabeth Baud (in Indie) ten toonele. Later zou zij tot het einde als een moeder over hem waken, hoe vaak hij, e avontuurlijke, vol energieën, zich ook op eenzame tochten, aan haar waakzaamheid ontrok. Meermalen waarschuwde zij vruchteloos. Eens loop je er nog in. En eens gebeurde dit dan ook. Hij kwam er goed vanaf ten slotte. Couperus moge klaarblijkelijk en ook overeenkomstig zijn bekentenissen, bovenmenschelijk ijdel geweest zijn en voor alles een Narcist, hij moet in al zijn incarnaties, tot de vrouwelijke toe, zich wel heel sterk van zijn eigen kunnen BEWUST GEWEEST zijn. Misschien moet zijn schuwheid voor de dominee als een reactie beschouwd worden op wat in vorige geslachten, De Couperussen zoo beheerscht had in het leven, de roeping van de handelsman, de ambtenaren en vooral die van de Hooge B.B. ambtenaars drager van het gezag. Couperus zou een ander gezag vertegenwoordigen, en toch zijn eenvoud behouden. Betty wist dit heel goed en het moederlijke in haar, werd er door gesteund.

Lees ook:  Brieven van Elisabeth Couperus

Vel 9

3

Dienaar zijn van de Andere die hem voor-zegde wat hij schrijven moest. Daarnaast moest nog een andere KRACHT hem bijstaan in het leven. Dat was Betty, de begrijpende, toch zoo nuchter-helder-overleggende. *beschermster, echtgenoot* Zij moest hem aan het werk zetten en houden, en beschermen tegen zich zelf.

ZIJ LIEFDE VOOR HEM

Er mag worden aangenomen dat hun huwelijk *van L.C met E.B.* eerder tot de goede dan de tegenovergestelde behoorde. | Zelf ben ik, tot die overtuiging gekomen, omdat ik mij, bij iedere ontmoeting met hen, heel scherp rekenschap gaf van hun manier van omgang. Deze was heel natuurlijk en vriendschappelijk vertrouwelijk. Ik kon bemerken dat Louis haar als iets bizonders ontzag, *en er prijs op stelde maar* zonder overdrijving maar toch met een vanzelfsprekende achting. Mijn vriend Van Bl. Die, te ’s Gravenhage wonend 1915 vaak met de C’s verkeerde, vertelde mij dat Couperus hem wel eens inlichtingen vroeg. Zoo was C. van meening dat de Grieksche soldaten zich voor den strijd niet alleen de haren kamden doch ook opschilderden of kleurden en Van Bl had groote moeite hem van dat idee af te brengen.

 

Vel 10

1

 

Aanvang.

Betty

Mevr. Couperus

Dit was het klimopbegroeide huis met de kleine wat verweerde vensterglazen in lood gevat. Deze breede gevel met de uitnoodigende deur kende ik al in mijn kindertijd. Later zou de Vlaamsche schrijver Cyriel Buysse hier des winters wonen, zomers bracht hij op zijn landgoed te Afsnee in Vlaanderen door, lang voor hij met zijn vrienden Louis Couperus, en Van Nouhuys het tijdschrift Groot Nederland stichtte in het begin der eeuw. Als van ouds droomde Den Haag sluimerde het rond zijn Vijver en Voorhout, provinciestad en residentie. Het bewaakte de voorname statigheid van huizen aan lanen en grachten in het rijke, warme licht van Holland; het behield een onvergankelijke bekoring, gelijk aan die van het *stille* kalme water, waarin landsgebouwen en St. Jacobstoren zich spiegelden. Uur na uur galmden, zongen de klokken van  vrijheid, voorspoed, rechtvaardigheid en vrede in het veiligste land ter wereld bestendig, verzekerd schenen. In het Den Haag van 1860 werd Louis Couperus geboren. Ik was veertien jaren jonger dan hij; wij werden in 1860 stadgenooten. Nu, een winteravond van 1915 zou ik de man die ik nimmer gezien, maar veel gelezen had, ontmoeten, uitgenodigd door zijn vriend Cyriel Buysse die mij, twaalf jaar geleden in de kring van GROOT NEDERLAND brach.

Een gure wind trok door de laan en rukte wild aan dat wel vertrouwde, diep groeiende klimopblad, rond de kleine vensterglazen. Daar werd de breede deur reeds voor mij geopend. Weldra trad ik binnen het kaarslicht van de ruime kamer waar de familie, rond de haard, mij hartelijk ontving, en een sterk-bewogen-verwachtend bezoeker, tot weldadige ontspanning bracht. Cyriel Buysse, volmaakt gastheer, had ons gezegd dat de Couperussen iets later zouden komen. Wij behoefden niet lang te wachten. Enkele woorden met Cyriel Buysse wisselend, hoorde ik stemmen bij de deur, en daar schreed, of *eenigszins schreed* zweefde, eenigszins statig en traag een slanke blonde vrouw naar onze groep bij het haardvuur. Het was mevrouw Couperus.

Haar gestalte, zoo hoog en indrukwekkend, scheen mij tijdens het

Vel 11

2

Voorstellen in harmonie met haar begroetende stem, die *niet* met een licht Indisch accent, iets be*slists*wusts bezat en nadrukkelijks maar die bovenal innemend was en tot luisteren dwong. Enkele oogenblikken later trad Louis Couperus binnen. De beschrijving van onze eerste ontmoeting herinnere men zich uit mijn boek ‘Leven en werken van Louis Couperus.’ Thans blijve de aandacht gericht op mevrouw Couperus zooals ik, en zooals later ook mijn vrouw haar tijdens vele ontmoetingen leerden kennen in den loop er jaren 1915-1960.

Deze ontmoetingen wekten een vermoeden: de invloed die Betty Couperus, een sterk op het bijna nuchter praktische gerichte vrouw, op haar man oefende mocht niet gering geschat worden. Dikwijls heb ik mij verwonderd afgevraagd, wat het wel kon betekeenen dit èèrste en lààtste verschijnen en aanwezig blijven der vrouw in onze herinnering*en* aan het echtpaar Couperus. Zij zelf wilde geheel op den achtergrond blijven, daarin bijna volkomen verdwijnen. Bijna, is wèl het woord; want uit wat haar persoonlijk uit haar leven aan belangrijks heugde heeft zij mij gul en onvoorwaardelijk ter beschikking ‘afgestaan’. Daaruit, uit die gegevens zijn gevolgtrekkingen te putten, niet te vergeten die, welke eenig licht kunnen brengen aangaande de invloed die mevr. C, die wij voortaan Betty zullen noemen, tijdens Louis’ scheppingsperiode oefende,als bijstand, hulp en raadgeefster. Daarbij is er natuurlijk geen sprake van het eigenlijke scheppen van Louis Couperus, eenerzijds de geniale rijk-begaafde geest bleef heel zijn leven zoveel onbevangens behouden, zoo zeer hechten aan oprechte eenvoudige vriendschap en genegenheid dat men met reden vragen mag: ontgroeide hij ooit aan het kind in zijn wezen. Ook al maakte hij Betty wel eens heel erg ongerust wanneer hij haar raad niet opvolgde en zich als een waaghals ter wille van ‘de feuilletons’ in gevaarlijke situaties bracht.

Wie kan, zónder kind te zijn gèbleven, in eenvoud des harten erkennen dat niet hij het was, die eer toekwam, maar de ANDERE. *en was* Deze overtuiging de eenige geweest misschien, die den weergaloos ijdelen narcist redde van te groote zelfverheerlijking?

 

Vel 12

3

Hij begreep en erkende ten slotte dat zij alleen zijn werk, zijn litteraire belangen dien. ‘Wat’, zoo klaagde zij zelf, wel verslagen, in tranen, toen ik haar mijzelf nauwelijks goed houdend, dien bitteren winterdag in het huis te De steeg, 1915, mij begroette ‘Wat moet ik beginnen, waarom, waarvoor moet ik leven, ik heb niets meer, ik ben nutteloos.’ Ik trachtte haar in mijn aandoening, zacht aandringend, met enkel goed gemeende, woorden tot kalmte te brengen. ‘U hebt voor hem alles gedaan wat u moest doen en veel meer dan dat. Het moest nu zoo gebeuren. U komt even goed eer toe.’…

Zij hervatte: ‘Wat beteeken ik? Ik beteeken volstrekt niets. Ik kon niets anders dan een steun zijn, een die helemaal op den achtergrond moest blijven.’ Nu herhaalde ik: ‘Dat is heel, heel veel geweest, het is alles volmaakt geweest.’ Tot mijn ontheffing kwam zij allengs eenigszins tot zich zelve. ‘Nu, het is goed dan’, zeide zij, en je meent het goed. Lief dat je met dit ijzige weer gekomen bent en dat je dat werk op je wilt nemen.

‘Ik zal mijn uiterste best doen’ verzekerde ik. Zij noodde mij in de kamer waar Louis gewoon was te werken, gaf antwoord op mijn vragen, verschafte de eerste inlichtingen.
Buiten vroor het hard, van het dak, van het dak hingen glinsterend, in harde verstaaring, de ijskegels. Het zonlicht van den wintermiddag gloorde door de kale takken van hoog geboomte over dit, mij zòò diep zwaarmoedig stemmende interieur, de meer dan roerloze, verdrietige meubels, die ik nog zoo goed kende van al mijn bezoeken op de Hooge Wal. Nutteloos schenen ze mij op dat oogenblik, want ze waren voor mij de meubels uit het Haagsche Huis, de getuigen van C’s harden arbeid in zijn vruchtbaarste jaren, de oorlogsjaren van 1915-18. Ja, zij waren ook als verbonden met, wat, ik reeds als jongen van 6 jaar zoo goed kende en soms nog voor mij zie, de reuk gewaar wordt van de kamers in de huizen van eigen familie, de beminde, veilige, beschermende dingen. Dien nacht kon ik den slaap aanvankelijk niet vatten. De felle N.O. wind had opgehouden. In grootste willekeur drongen gedachten aan, opdoemend uit het vele dat zoo vast in mij verankerd lag in beelden.

Ik overzag een groote periode van C’s leven, mij herinnerend

 

Vel 13

 

|eerste ontmoeting in 1901|

 

Dat ik hem in mijn Haagsche jaren voor het eerst zag, op het Kurhausterras te Scheveningen midden een groep van zijn familie waarvan ik de Vl. H’s en Teldersen herkende. Dit was in 1901. Eerst 14 jaren later zou ik hem en Betty leren kennen. Hadden wij toen wel beseft dat er iets ons ontbrak in die veertien jaren? Zouden wij hem ooit weer in Nederland terugzien, niet een leegte bespeuren? Wanneer zijn boeken niet geregeld verschenen waren, wij zouden meenen, dat hij verdwenen was, niet meer bestond. Sterk voelden wij die verwijdering, en wij betreurden het dat anderen, velen zich koel van hem schenen af te wenden, al waardeerden die velen nog wat hij schreef. En begin 1915 waren beiden, L.C. en zijn vrouw weer in ons midden, geheel veranderd, onherkenbaar. Veel had hij ons van de menschen en dingen daarginds verteld, ons op de hoogte gehouden, op zijn altijd bizondere vaak verbluffende wijze. En terwijl hij zich overal in Den Haag vertoonde en, in alle groote steden van ons land, was hij in de moeilijkste tijden, weer in ons de andere, die nieuwe, voortdurend verassende, beweeglijk, boeiende mensch, ONZE GROOTE LANDGENOOT zes |5| lange Haagsche jaren. En hier in dit huis, het stille, nachtelijke, was hij gestorven, het huis der treurende, achter geblevene, voortaan onherroepelijk allèèn.

Maar deze vrouw, als WILDE zij vergeten zijn, en afgezonderd in een niets, buiten welke waardeerende openbaarheid ook, zij had bijgedragen tot C’s compleetheid, echtgenoote, zorgzame moeder, beschermster, behoedster in gevaar tijdens de lange ziekte, in ellendig lijden in een ver werelddeel. Waarin bestond de ware grootheid van Couperus? HIJ KON NIET verworpen worden omdat hij zoveel menschen beurteling wist te bekoren, met het een of met het ander. Van menschen grootelijks in aard en aanleg verschillend, wist hij het hart te stelen. Hij verstond het ze gevangen te nemen en te houden. Soms nadat zij hem verworpen hadden, bekoorde hij ze met ander werk, herwon hij gunst. Daarna kon men hem niet meer missen, hij was aanvaard en men bleef hem eindelijk geheel toegenegen voor het leven. Een ieder kan voor zich zelf onderzoeken, wanneer, hoe, waar en waarom het aldus met hem of haar geschiedde om zòò tot de   ERKENNING te komen. Een omvattend werk over

 

Vel 14

 

Notitie

Couperus schrijven beteekent, het tot deze erkenning te hebben gebracht. De ontmoetingen met mevr. C. leerden mij deze aangaane Betty’s directe INVLOED op C’s scheppingsdrift op zijn oeuvre? De liefhebbende die de eenige raadsvrouw, beschermster van zijn persoon wilde blijven van begin tot einde, en deze HOUDING NOOIT verliet IN DE TWEE VORMEN DIE IK LEERDE KENNEN vòòr de verschijning van Mej. Vl. H. en het samenwonen met haar daarna. De dood van Marie Vl. Hein scheen, was klaarblijkelijk een opluchting voor Betty. Maar nu: steeds grooter geslotenheid na met Marie Vl. H’s samenleven. KAN DAARUIT IETS BLIJKEN?

|Notitie|

1.Kennismaking 1915 met haar bij Cyriel Buysse volledig in het Kader, het, steeds realiseeren. Ik realiseerde daarna meer en meer, dat zij de groote levensgezellin van Louis was geweest en die vooral later zich een ondergeschikte achtte die op de achtergrond wilde blijven, en daar haar rol speelde, invloed oefenend. Er zijn er die volhouden: Alleen voor de ontwikkelden tijdgenoot heeft L.C. geschreven, voor latere generaties MOET hij onleesbaar worden, tijden zeden en gewoonten zullen zoo veranderd zijn, dat de waarachtige grootheid van C. niet meer te verstaan of te begrijpen is. Kan dat wijzen op een ingetreden, onafwendbare toenemende volledige stompzinnigheid, of op het door C. zelf voorspelde ‘niet meer gelezen worden van romans?’In de hand gewerkt of ontstaan uit mechanisatie-overheersching, het zich afwenden van de natuur als van iets te verwaarlozen-bijkomstig?

Ook voor degenen die niet in Den Haag geboren zijn, maar er lang geleden, kinderen nog, woonden, er school gingen, met hun vriendjes en vriendinnetjes opgroeiden, behoudt de stad, na meer dan zestig jaren, nog een afzonderlijke aantrekking. Deze heeft voor mij vooral betekeenis in verband met Haagsche herinneringen uit de jaren tussen 1884 en 1904. Kwam ik er elders of in het buitenland woonend, vooral, later terug dan werd Den Haag meer en meer het verlorene, het vervreemde, waarin onbereikbaar voor altijd de schatten van mijn jeugd verzonken lagen.

 

Vel 15

Betty (Hooge Wal)

En ‘de verwende’ in Italie

Dat Couperus somtijds geheel onverwacht, in een min of meer zonderlinge opwinding kon geraken, die aan luimigheid, gril of heftig dwingerige opwelling deed denken, werd mij een middag meer dan duidelijk. Mijn bezoek had ik niet aangekondigd. Zakelijkheden namen mijn geheelen ochtend in beslag: aan een tweede ontbijt had ik geen tijd willen besteden, omdat men mij die middag tamelijk vroeg terug in het Gooi terug verwachtte op een verjaardagsfeest waarbij ik niet ontbreken mocht. Ik waagde het er op een kort bezoek bij de familie te brengen, diende mij daarvoor met omzichtigheid aan. Ik hoorde aanvankelijk op de eerste etage een kort beraad. Daarna klonk de kalm verzekerde stem van Mevr Couperus. Het is goed Van Booven. De begroeting was hartelijk van Louis’ kant. Haar kalmte, haar rustige, overigens zeer vriendelijke afgemetenheid, een eigenaardig kenmerk van Mevr. C. scheen Louis enigszins tot het tegenovergestelde te brengen. Ik, altijd allerminst, geneigd mij aan wie ook met wat ook te hinderen, verontschuldigde mij nogmaals dat ik maar kort kon blijven, vermoedend dat mevr. Betty er op gerekend had dat Louis de middag weer aan het werk zou geven [(gaan schrijven)]. Maar nu blijf je toch voorloopig, ga niet te gauw weg.’ ‘Ik moet om 3 ¼ aan het station zijn.’ ‘Betty! Gauw, het spoorboekje. Spoorboekje, vlug! Hij heeft ook nog niets gegeten, maak vlug wat voor hem klaar.’ Het spoorboekje kwam en Betty verliet de kamer. Louis trachtte mij er van te overtuigen dat ik langer kon blijven. Van mijn kant slaagde ik er niet zonder veel moeite in, om, snel nuttigend wat Betty mij weldra voorzette, beiden ervan te overtuigen dat men in het Gooi vast op mij rekende dien avond.

  1. scheen wel zeer teleurgesteld. Betty had tijdens ons onderhoud de kamer verlaten. Eerst toen ik afscheid moest nemen kon ik haar hartelijk danken voor haar groote vriendelijke bereidwilligheid. Couperus’ overrredingskracht moest noodzakelijkerwijze falen |[wrd?|]. Ik betuigde mijn spijt. De daarna volgende nog beschikbare drie kwartier kwam C. tot een berusting die in zwaarmoedigheid overging, want wij waren duidelijk genoeg wederzijds geweest. Ik beloofd met mijn vrouw zoo spoedig mogelijk terug te komen, beiden tevens uitnoodigend on te laten weten

[eind]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *