Eeva Koskinen: sublieme vertolking
Verleden week bewees violiste Eeva Koskinen weer eens dat zij tot het eerste garnituur van solisten op haar instrument behoort. Zij gaf — samen met haar eigen ensemble, het Noord Nederlands Orkest, gedirigeerd door zijn chef Michel Tabachnik — in Hoogeveen, Groningen en Leeuwarden, de première in Nederland, van het Eerste Vioolconcert uit 1924, geschreven door Ernst Křenek— voorafgegaan door Bartóks Wonderbaarlijke Mandarijn uit ongeveer dezelde tijd, en gevolgd door Richard Strauss’ Zarathustra, nog uit het einde van de negentiende eeuw. In wezen was dus geen van die werken echt nieuw, al moest Křeneks compositie van lieverlee nog onbekend klinken voor de oren van de (Noord-)Nederlandse toehoorders. (1)
Eeva Koskinen gaf een sublieme uitvoering van Křeneks spannende en verrassende concert, en zij deed dat met een autonomie en vanzelfsprekendheid, alsof ze het concert elke week wel een keer uitvoert. Met haar overweldigende instrumentbeheersing en stokvoering plaatste zij zich niet boven maar middenin de materie, op een wijze die alleen de allerbesten in haar discipline beheersen.
Veel te weinig bezoekers
De afgelopen kwart eeuw heb ik in dezelfde Oosterpoort-zaal drie maal een uitvoering, door het noordelijke orkest van anno toen, bijgewoond van Richard Strauss’ Also sprach Zaratustra, en het mag gezegd worden: op hoog niveau, alle drie keer onder leiding van de vaste dirigent, Charles de Wolff. De eerste keer als afsluiting van het openingsconcert van het orkestseizoen 1982/83, en in november 1987 zelfs twee dagen achtereen, ter afsluiting van de zes maanden durende festiviteiten — van 14 mei tot en met 14 november — in verband met het 125-jarig bestaan van het instituut symfonieorkest in Groningen. Alle drie keren was de zaal tot de laatste plaats bezet. Doch uitgerekend in Groningen zat die grote concertzaal verleden week, ondanks Zarathustra, niet half vol. Informatie van de zijde van het orkestkantoor leerde dat in Hoogeveen en Leeuwarden samen nog weer eens zo’n honderd mensen minder waren gekomen dan alleen in Groningen. En juist in die beide steden kon men tot voor relatief korte tijd nimmer een live-uitvoering meemaken van Zarathustra, omdat door het ontbreken in de zalen in die plaatsen van een concertorgel, een ander werk werd geprogrammeerd. (2)
Nieuwigheden
Dat is niet alleen een verbijsterend gegeven in de context van het direct hierboven omschrevene, maar evenzeer als men bedenkt dat juist in Groningen, vooral in de tweede helft van de twintigste eeuw, zoveel nieuws qua orkestmuziek is gepresenteerd voordat de andere ensembles, elders in den lande, en evenzeer daarbuiten, hun vingers wilden branden aan die al te experimentele muziek. In de jaren zestig, toen het ensemble in Groningen nog Noordelijk Filharmonisch Orkest genaamd was, had het instituut officieel de status van middelgroot symfonieorkest. In de praktijk pakte dat wel weer volstrekt anders uit doordat de gemeente Groningen, als belangrijkste subsidiënt — die tachtig orkestmusici, dirigent en staf, waren dan ook allemaal ambtenaar van de Gemeente Groningen — in de tijden van de hoogconjunctuur de begroting achteraf altijd goedkeurde en dat betekende niet zelden dat er onder de streep tweemaal zoveel geld werd neergeteld voor het ensemble dan volgens de richtlijnen (toen een slordige twee miljoen gulden) normaal geweest zou zijn. Bovendien kon het publiek zeer goedkoop de concerten bezoeken: er hoefde uiteindelijk slechts vijf procent van het officiële subsidiebedrag aan recette tegenover te staan (tegenwoordig is dat al ruim twintig procent), en naast de lage prijzen (geruime tijd slechts vier gulden vijfentwintig cents) voor de normale concertbezoekers, gold voor houders van school- en studiepasjes, verpleegsters alsmede militairen in uniform, de bijzondere prijs van één gulden. (O tempora, o mores!)
Vaste dirigent toen, en gedurende nog een kwart eeuw, was Charles de Wolff (geb. 1932), en hij vertelde veelvuldig — onder meer in enkele interviews die ik in de jaren tachtig met hem heb gehad—, zeker niet zonder gepaste trots en waardering, dat Groningen in die periode een cultuurwethouder had die de mening was toegedaan dat in ‘zijn stad’ in principe hetzelfde repertoire moest kunnen worden gepresenteerd als in de randstad, en die instelling had indertijd zo’n gulle hand tot gevolg gehad.
Het betekende dat het orkest uit het toenmalige Tsjecho-Slowakije, waar een overschot aan orkestmusici bestond, vijf extra violisten mocht aantrekken, en eveneens voor menig concert incidenteel nog weer extra musici kon inhuren of ‘ruilen’ met ‘de radio’ (3). Zo heeft men niet alleen het allernieuwste van na de oorlog kunnen spelen, maar tevens de grote werken van rond 1900 kunnen programmeren.
Veel eigentijdse muziek
De Wolff, die toen voornamelijk in zijn eentje over het programma besliste, presteerde het op een gegeven ogenblik zelfs tot het hoge percentage van meer dan een kwart voor eigentijdse composities te komen. Dat hem dat niet door alle concertbezoekers, vertegenwoordigers van de (vak)pers en tal van orkestleden, in dank werd afgenomen, spreekt vanzelf. Aan de andere kant betekende dat wel ieder seizoen een werk van Stravinski in grote bezetting, en ook nog een symfonie van Anton Bruckner. Na de komst van een vaste gastdirigent, Francis Travis (geb. in 1921 en nog steeds zeer actief), vanaf 1966, werd er ieder seizoen eveneens een Mahler-symfonie geprogrammeerd. De Wolff zette zich in voor Leóš Janáček, wiens Taras Boeljba hij diverse keren in Groningen (want er was wel een groot orgel in de concertzaal van De Harmonie) en met zijn orkest in de Oostenrijkse zusterstad Graz heeft gespeeld, en van die componist werd door dezelfde uitvoerenden, en twee seizoenen achtereen, de Sinfonietta gepresenteerd, waarin 9 trompetten voorkomen (en dat is dan nog de vereenvoudigde versie: de andere heeft er zelfs 14). Dat met al die elementen werd voldaan aan de taak en opdracht, die een eigentijds symfonieorkest heeft, is wel duidelijk. De werkelijke problemen qua receptie bij het publiek lagen dan ook niet bij al die werken van bovengenoemde componisten, die allen rond 1900 werkzaam zijn geweest, maar bij anderen, eventueel uit dezelfde periode, die zulke zogenaamd ‘moeilijke’ werken hadden geschreven, welke zeer veel van de toehoorder vergen. Maar dat is immers het wezen van Grote Kunst.
Mogelijke oorzaken
Hoewel het in principe gissen blijft, omdat hierin zoveel onvoorziene elementen een rol kunnen spelen, is het misschien toch de combinatie geweest van de drie composities tegelijk op één concert. Křeneks vioolconcert in kwestie was immers nog niet bekend in Nederland en Bartóks Mandarijn is ook heel lang alleen maar muziek voor de ware liefhebber en kenner. En ondanks het feit dat Křeneks leerling Dick Leutscher, musicus te Groningen en emeritus-docent aan het Conservatorium aldaar, zoveel mogelijk mensen heeft gewezen op het concert, bleef het bezoekersaantal met zo’n 500 toch zover achter bij de hoop en stille verwachting op (flink wat) meer of zelfs een volle zaal. En zo gek is dat niet als dat bij vorige concerten met Zarathustra wel het geval is geweest. En al waren de Strauss-liefhebbers alleen daarvoor maar gekomen: De Wolff had twee decennia geleden ‘slechts’ de medewerking van 48 strijkers, Tabachnik had het thans gehele beschikbare strijkerskorps van 60 musici op het podium, waardoor het totale aantal uitvoerenden in Zarathustra op exact honderd kwam: naast de genoemde strijkers nog 16 houtblazers, 15 koperblazers, 2 harpen, 5 spelers voor pauken en slagwerk, een organist en een dirigent, die toch ook werkelijk een uitvoerend musicus is!
Helaas lijkt het derhalve vooralsnog beter een opeenhoping van zulke composities te vermijden en spreiding toe te passen, opdat al die werken hun kans krijgen bij een groter publiek. Maar, zoals gezegd: het blijft gissen. Evenzeer, zo niet nog sterker, blijft de noodzaak die muziek te programmeren welke reeds rond 1900 als nieuw en uitdagend gold. Wij in ieder geval houden wel van nieuwe uitdagingen op en vanaf een concertpodium.
*****
(1) Zie hiertoe ons artikel van woensdag 14 februari: Symfonische concerten met werken rond 1900 in Noord-Nederland.
(2) Soms redt men zich dan met een kistorgel, al dan niet elektrisch versterkt. Toen ik in Luxemburg woonde en werkte, begin jaren zeventig, werd voor een uitvoering van Saint-Saëns’ Orgelsymfonie gebruik gemaakt van zo’n kist-instrument. Die partijen waren dan ook voor het overgrote deel niet te onderscheiden in de zaal annex studio van Radio Luxemburg (met goed 400 stoelen toch het Grand Auditorium). En Mahlers Achtste Symfonie is in Den Haag, toen het Congresgebouw nog als concertzaal diende, alweer drie decenna geleden, ook eens met zo’n volstrekt onpassend (en aldaar ook nog vals!) instrument uitgevoerd.
Ter afsluiting van de festiviteiten ter gelegenheid van het jubileum: 125 jaar een symfonieorkest in Groningen, in november 1987, werd uitsluitend in deze stad tweemaal Zarathustra gespeeld, in de andere plaatsen, Assen, Emmen en Meppel kwamen Edward Elgars Enigma Variations daarvoor in de plaats: de kleinere orgelpartij daarin heeft bovendien het opschrift ad libitum, en kan dus zonder al te groot bezwaar worden weggelaten.
(3) Dan werd dikwijls gewerkt met gesloten beurzen: het vereiste aantal extra of bijzondere musici — bij voorbeeld de Wagnertuba’s in een van de drie laatste Bruckner-symfonieën — werd dan beschikbaar gesteld uit het indertijd nog zeer grote arsenaal van musici uit vijf (!) radio-orkesten in Hilversum, zonder dat het NFO daarvoor hoefde te betalen. In ruil mocht de Nederlandse Radio Unie, of één der zendgemachtigden, dan een concert komen opnemen in De Harmonie te Groningen.
*****
Afbeeldingen
1. Eeva Koskinen, hier als ‘prima inter pares’ met collega’s van de sectie eerste violen van het NNO. Foto: Peter Tahl.
2. Componist Ernst Křenek (1900-1991) maakt zijn huiswerk.
3. Dirigent Charles de Wolff, naar een foto van Jarko Aikens (NFO), getekend door Elzo Smid, Groningen, 1987. (Archief Heinz Wallisch; het origineel is door de toenmalige directie van het NFO samen met de redactie van het NFO-Magzine na afloop van de festiviteiten i.v.m. 125 jaar Symfonieorkest in Groningen, op 14 november 1987 Charles de Wolff aangeboden.)
4. Richard Strauss (1864-1949) in zijn jonge jaren.