Welkomstliederen aan de lente ontstonden eveneens rond 1900

oorplat van de dtv-bundel met VoorjaarsgedichtenNieuwe lentes met nieuwe poëtische geluiden
In bijna geen taal als het Duits zijn er in de loop der eeuwen zovele lofzangen op de lente ten beste gegeven, en volgens kenners heeft dat te maken met het feit dat de voorafgaande winters er erg koud waren. De gunstige verandering van temperatuur in de letterlijke zin, alsmede de dienovereenkomstige opleving in de natuur, hebben veelal gezorgd voor een figuurlijke temperatuursstijging. De opluchting over het verdwijnen van koude en de daarbij behorende problemen enerzijds en de blijdschap over de nakende verandering ten gunste hebben ervoor gezorgd dat de poëtische aderen in hoofd en vooral hart van menig dichter weer wat meer opgetogenheid hebben prijsgegeven. U weet wel: een nieuwe lente èn een nieuw geluid.

Hoewel de meteorologische lente al een paar weken geleden van start is gegaan, wordt het pas in de loop van de volgende week officieel voorjaar, en het feitelijke aanschijn van menige dag heeft bij tal van mensen ook de stemming doen stijgen.

Paul Heyse
Om bij die Duitstalige dichters te blijven — en in het kader van ons blikveld is en blijft gericht rond 1900 —, willen we u deelgenoot maken van enkele van die bij het jaargetijde passende stemmingsgedichten. Zegt de naam Paul Heyse u (nog) iets? Hij leefde van 1830-1914, maar is, bijna een eeuw na zijn verscheiden, vrijwel door allen, met uitzondering van een heel kleine kring van kenners, totaal vergeten. Zijn boeken belanden in antiquariaten dan ook dikwijls in de 50 cents- of eurobak, veelal buiten de deur. Toch is hij met een artikel van twee kolommen opgenomen in het nieuwste, recentelijkPaul Heyse, geschilderd door Adolph Menzel (1815-1905) verschenen, driedelige Metzler Lexikon Weltliteratur. En dat hij die aandacht van heden in dat naslagwerk niet heeft verdiend met het feit dat hem in 1910 de Nobelprijs voor Literatuur werd toegekend, zou je kunnen vastmaken aan het feit dat zo menig andere letterkundige, die dezelfde eer te beurt gevallen is, juist niet meer is opgenomen in datzelfde, overigens voortreffelijk gedocumenteerde, naslagwerk.
Günter E. Grimm citeert, in zijn lexicografische bijdrage voor dat lexicon, de tekst uit het Voorstel aan de Zweedse Academie: “Unter den lebenden älteren Dichtern Deutschlands wird Paul Heyse allgemein fast unbestritten als der größte anerkannt.” En in de rede, die deze toekenning begeleidde, was sprake van “Goetheänhlicher Künstlerschaft.” Deze Nobelprijs, die de eerste was aan een Duitstalige dichter (1), vormde de bekroning van een hele reeks van onderscheidingen, die over de man zijn uitgestort.

VORFRÜHLING

Stürme brausten über Nacht
Und die kahlen Wipfel troffen
Frühe war mein Herz erwacht,
Schüchtern zwischen Furcht und Hoffen.

Horch, ein trautgeschwätz’ger Ton
Dringt zu mir vom Wald hernieder.
Nisten in den Zweigen schon
Die gelieben Amsel wieder?

Dort am Weg der weiße Streif —
Zweifelnd frag ich mein Gemüte:
Ist’s ein später Winterreif
Oder erste Schlehenblüte?

In: Der Deutsche Spielmann. Das Deutsche Jahr. München, 1910.

Bekende namen
Tal van bekende namen ontmoeten we ook weer in deze bloemlezing. Afgezien van de klassieke grootheden — welker verdiensten wij geenszins willen kleineren, doch die wij met een grote boog in jaren moeten mijden, zij het soms met pijn in het hart en een lichte prikkeling in ten minste één traanbuis — komen er ook tal van dichters in voor, die we in deze veelzijdige cultuurkrant reeds, en in sommige gevallen meer dan eens, aan de orde hebben gesteld. Onder hen Rainer Maria Rilke, Georg Trakl, Georg Heym, Detlev von Liliencron en Christian Morgenstern — of anderen, aan wie wij binnenkort separaat een artikel zullen wijden: Hugo von Hofmannsthal, Theodor Storm, Theodor Fontane.

Ernst Stadler
Hoezeer ook Paul Heyse in zijn eigen tijd roem en aanzien heeft genoten, was dat niet elke dichter van anno toen — die men in onze dagen zelfs niet van naam kent — gegeven. Hier volgt een bijdrage van Ernst Maria Richard Stadler (1883-1914), weer zo’n jonggestorven intellect, dat ten tijde van het literaire expressionisme in Duitsland wel grote bekendheid genoot als Mitherausgeber van het tijdschrift Der Sturm, dat vanaf 1903 Der Merker ging heten.

VORFRÜHLINGErnst Maria Richard Stadler

In dieser Märznacht
Trat ich spät aus meinem Haus.
Die Straßen waren aufgewählt von Lenzgeruch
Und grünen Saatregen
Winde schlugen an. Durch die verstörte Häusersenkung
Ging ich weit hinaus
Bis zu dem unbedecktem Wall und spürte:
Meinem Herzen schwoll ein neuer Takt entgegen.

In jedem Lufthauch
War ein junges Werden ausgespannt.
Ich lauschte wie die starken Wirbel
Mir im Blute rollten.
Schon dehnte sich bereitet Acker.
In den Horiozonten eingebrannt
War schon die Bläue hoher Morgenstunden,
Die ins Weie führen sollten.

Die Schleusen knirschten.
Abenteuer brach aus allen Fernen.
Überm Kanal, den junge Ausfahrtwinde wellten,
Wuchsen helle Bahnen,
In deren Licht ich trieb.
Schicksal stand wartend in umwehten Sternen.
In meinem Herzen lag ein Stürmen
Wie von aufgerollten Fahnen.

In: Der Ausbruch und ausgewählte Gedichte. Auswahl und Nachwort von Ernst Rölleke. Stuttgart 1967.

Martin Greif
Net als Ernst Stadler is ook Martin Greif (1839-1911) in niet al te veel lexica vertegenwoordigd met meer dan een paar regels, als hij er al in voorkomt. Dat is niet het geval in het Metzler Lexikon, wat over Wereldliteratuur gaat, en dan gelden andere criteria.

FRÜHLINGSNÄHE

Wieder sehe ich jenen Schimmer,
Jenen Schimmer an den Bäumen,
Der mir sagt, es könne nimmer
Lange mehr der Frühling säumen

Ja, es ist ein holdes Zeichen,
Und bevor wir ihn noch bitten,
Wird er uns mit seinen reichen
Wunderblüten überschütten.

In: Gesammelte Werke, Band I. Leipzig 1909

Karl Stieler
Zoon van een schilder en dichteres, geboren te München in 1842, ging de jongeman na zijn schooltijd rechten studeren in zijn geboortestad, daarna in Heidelberg, waar hij de studie in 1869 met een promotie afsloot. Een jaar praktiseerde hij als Karl Stieler. Tekening van onbekende hand, uit zijn laatste levensjarenadvocaat, maar dat werk gaf hij op om uitgebreid te kunnen reizen door diverse landen van Europa. De kosten daarvoor verdiende hij met reisverhalen voor diverse feuilletons, voornamelijk die van de Allgemeine Zeitung. Toen hij zich vervolgens in München vestigde en in contact kwam met Paul Heyse en Emanuel Geibel (1815-1884), is Stieler eveneens in aanraking gekomen met de kunstenaarsvereniging Das Krokodil, en werd hij medewerker van Die Fliegenden Blätter. Voorts heeft hij, op verzoek van andere literatoren, in dialect geschreven. Nadat hij in 1882 de functie van Archiv-Assessor aan het Beierse Rijksarchief had verworven, stierf Karl Stieler binnen drie jaar (1885) ten gevolge van een longontsteking. En hoewel het door ons gekozen gedicht niet over de maand maart gaat, doch over de mei — die in wezen de enige echte lentemaand is— biedt het een mooi voorbeeld van wat het voorjaar in een dichterziel ten goede kan uitrichten.

AUFERSTANDEN

Durchs Fensteer scheint der Maientag,
Ich schließe die Augenlider
Und horche — das ist Lerchenschlag!
Oh, endlich wieder!

Ich lausche, wie des Windes Hauch
Dahinrauscht durch die Zweige,
Es keimen Blüten an jedem Strauch,
Auf jedem Steige.

Da rührt mich Wonne allzumal,
Ich schließe die Augenlider —
Ich fühl es wie einen Sonnenstrahl;
Ich lebe wieder!

Es singt die Lerche noch immer fort,
Mein Herze möcht zerspringen,
Ich lasse verstummen Wort um Wort —
Und laß sie singen!

In: Der Deutsche Spielmann. Das Deutsche Jahr. München, 1910.

Samenstelling: Gudrun Bull
Voor de samenstelster van de bundel, Gudrun Bull, die bij dezelfde uitgever eveneens vijf andere bloemlezingen heeft geconcipieerd, waaronder één met herfstliederen — dus zullen we haar en haar keuze over ongeveer een half jaar wel weer in deze krant aantreffen —, is het uitgangspunt van alle lentelyriek: de relatie tussen mens en natuur. De natuur provoceert de dichter tot zijn teksten, die veelvuldig zijn gekoppeld aan gevoelens van liefde, of, veelal beter gezegd: de hormonen gaan opspelen en dat wordt vertaald of anderzins omgezet in gedrag, dat dikwijls wordt omschreven als ‘voorjaar in het hoofd’. En hoewel er steeds sprake is van een nieuw jaargetijde in een nieuwe cyclus van twaalf maanden, is alles wat er dan om ons heen en in velen van ons mensen gebeurt, inmiddels ook ‘oud’ en vertrouwd.
Gudrun Bull heeft de bloemlezing onderverdeeld in vier hoofdstukken: Des Frülings erste Blume, komm, suche sie mit mir; Die linden Lüfte sind erwacht; Und das große Auferstehen kündet sich allüberall!; Der Mai, der kommt mit Glänzen.

*****

(1) Paul Heyse [*] was de eerste Duitstalige dichter, die met de Nobelprijs voor Literatuur werd onderscheiden. Deze Prijs, die sedert 1900 jaarlijks wordt toegekend — behalve tijdens de Tweede Wereldoorlog, in de jaren 1940, 1941, 1942 en 1943 —, was wel al aan twee andere Duitse schrijvers verleend: in 1902 aan de historicus Theodor Mommsen (1817-1903) omdat hij werd beschouwd als de grootste levende meester der “historischen Darstellung”, maar nadrukkelijk voor zijn monumentale overzichtswerk Römische Geschichte. In 1908 kreeg de filosoof Rudolf Eucken (1846-1926) [*] deze prijs als waardering voor onder meer diens serieuze zoeken naar de waarheid.
Paul Heyse werd op de dag dat deze publicatie wordt afgerond — 15 maart 2007 — exact 177 jaar geleden geboren. In de dagelijkse selectie die het Duitse ‘instituut’ Perlentaucher uit de actualiteit van, vooral dagbladen publiceert, wordt Paul Heyse herdacht met zijn uitspraak:
Ehrgeiz ist nur eine besondere Form der allgemeinen Menschensehnsucht nach Glück.

[*] Dat ook in het leven van een decennialang reeds door allerlei soorten wol en aanverwants gekleurde scribent, die zich over bijna niets meer verbaast, toch nog weer verrassende dingen kunnen gebeuren, bleek toen ik halverwege deze bijdrage voor uw bloedeigen elektronische cultuurkrant was, en in het om mij heen prachtige voorjaarsweer met de hond een fietstocht wilde maken. Onderweg ben ik binnengelopen bij een kringloopwinkel en daar stonden heel uitnodigend in de Nederlandstalige reeks Pantheon der Nobelprijswinnaars drie van de mij nog ontbrekende delen: één met werken van Paul Heyse, de tweede met werk van onder anderen Rudolf Eucken. Gedurende mijn gehele boekhandelscarrière, en al die jaren daarna, was ik juist deze twee delen nog nooit tegengekomen. En: ongebruikte exemplaren met een, zelfs na een halve eeuw bij openen, krakend binnenwerk, en dat voor 50 ct per boek. Kom er eens om!

*****

Gedichte für einen Frühlingstag. Herausgegeben von Gudrun Bull. 160 pag., paperback; Deutscher Taschenbuch Verlag, München, 2004; ISBN 3-42320996-3. Prijs € 6,90.Voorzijde van het tweede deel van 'Metzler Lexikon Weltliteratur'

Metzler Lexikon Weltliteratur — 1000 Autoren von der Antike bis zur Gegenwart.
Herausgegeben von Axel Ruckaberle. Alfabetisch gerangschikt in drie gebonden delen, met op elke pagina twee kolommen. Totaal XXVII + 1487 pag., in een kartonnen schuifdoos; Verlag J.B. Metzler, Stuttgart/Weimar, september 2006; ISBN 3-476-02093-2. Prijs € 129,95.

(Zoals gebruikelijk: de genoemde prijzen gelden uitsluitend in de BRD, en in ons land alleen bij Boekhandel Die Weisse Rose in Amsterdam.)

*****

Afbeeldingen
1. Voorplat van de dtv-bundel met Voorjaarsgedichten. Daarop afgebeeld: ‘Kirschbaum und Gimpel’ (ca. 1843) van Hokusai.
2. Paul Heyse, geschilderd door Adolph Menzel (1815-1905).
3. Ernst Maria Richard Stadler.
4. Karl Stieler. Tekening van onbekende hand, uit zijn laatste levensjaren.
5. Voorzijde van het tweede deel van Metzler Lexikon Weltliteratur.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *