Over een mogelijke niet-fictionele ontmoeting tussen Oscar Wilde and Carel de Nerée

[Engelse versie]

‘All art is quite useless’ luidt ons aan The Picture of Dorian Gray ontleende motto. Oscar Wilde komt hier dan ook vaak voorbij, evenals de kunstenaar Carel de Nerée tot Babberich – de laatste wegens een persoonlijke interesse van de schrijver dezes. Deze keer een, wellicht ook volstrekt nutteloos stukje over hen tezamen, over een geval van níet-fictieve receptie, ja, over een ontmoeting tussen de twee kunstenaars, die mogelijk in de werkelijkheid plaats heeft gevonden.

De laatste dagen van de  grote Ierse, verbannen schrijver blijven tot de verbeelding spreken, toen én nu. Sommige fans menen Wilde te kunnen zien tussen de 51 miljoen bezoekers van de Parijse Wereldtentoonstelling in 1900; anderen speculeren over mogelijk overgeleverde stemopnamen van hun held. Wie Wilde in zijn laatste dagen heeft gezien en gesproken, wie van hen er mogelijk bij zijn begrafenis zijn geweest  is een heuse subafdeling in de Wilde-kunde. Zoals het in de studie van een bijna-heilige betaamt zijn de kleinste details allemaal even belangrijk.  Aangezien wij van rond1900.nl ook niet vies zijn van dergelijke bijzonderheden, voegen wij bij deze graag een opmerkelijk persoon toe aan het rijtje getrouwen dat mogelijk Oscar Wilde vlak voor zijn dood heeft ontmoet.
U heeft het al geraden: Carel de Nerée tot Babberich. De Nederlandse uitgever en amateur-Wildoloog Johan Polak stelt dat diverse Nederlanders Wilde in zijn nadagen nog hebben opgezocht en op de Parijse boulevards aan zijn lippen hingen. Hij voert daarvoor echter geen enkele bron of bewijs op en ook in Polaks nalatenschap is daarvan niets terug te vinden. [1]
Wij op onze beurt leggen de ‘bewijsvoering’ en redenering voor onze stelling gedetailleerd aan u voor. Mochten wij grove denk- of leesfouten maken, dan horen wij het graag. Voor een uitgebreidere bibliografie, bronvermelding en nog meer contextuele informatie verwijzen wij u naar het aanstaande nummer van het literair-historisch tijdschrift Zacht Lawijd, waarin mijn uitvoerig artikel over de vriendschap tussen De Nerée en Henri van Booven te lezen is. Het onderstaande is daaruit een bewerkt fragment.

De Wereldtentoonstelling van 1900 vond plaats in Parijs van 15 april tot 12 november. Deze tentoonstelling luidde de quasi-officiële entree van de art nouveau in. Zo kon men onder meer in het paviljoen van Siegfried Bing, die in 1895 de stroming haar naam had gegeven, ontwerpen bewonderen van Georges de Feure, sieraden van Lalique en dansen van Loïe Fuller. Hadden we daar maar bij kunnen zijn! Dat voorrecht hebben we helaas niet.
Dat was anders voor Carel de Nerée, die in mei 1900  enige tijd in Parijs te vinden was om de door hem bewonderde nieuwe kunsten te aanschouwen. In augustus van dat jaar keert hij samen met zijn schildersvriend Gustave van der Does terug om alles wat langer en uitgebreider te bekijken. Deze maanden vormden de laatste zomer van Oscar Wilde. En de Parijse Wereldtentoonstelling was zijn laatste vermaak: ‘He was a man waiting for something, perhaps a miracle, only to find that it is death. During the summer of 1900 he had a new consolation, the International Exhibition.’ [2]

Tijdens deze laatste levensdagen werd Wilde vergezeld door in ieder geval Catulle MendèsAndre Gide, Ernest La Jeunesse of Henry Bouchard.  Zijn Spaanse kunstenaarsvriend Rubén Darío zocht hem op, evenals Alfred Douglas. Wilde bracht die dagen flanerend en drinkend door op en rond de grote boulevards, vaak in gezelschap van ‘fans’ en oude vrienden. Hij was daar ‘unavoidable’. In Calisaya Bar was hij volgens biograaf Ellmann vaak met ‘Ernest la Jeunesse, Jean Moréas, and others’. [2] Douglas herinnert zich:

When I came to Paris from Chantilly, if I had not made an appointment with him beforehand I could always find him at the Grand Café or the Café de la Paix of a morning, or at the Café Jidien or the Calisaya Bar of an afternoon.

Wilde bleef voor velen ook na zijn schandaal een held en zijn naam was wereldwijd bekend.  In het puriteinse Nederland lag dat iets anders; daar was hij eerder berucht, en in het culturele en literaire discours van rond 1900 zeker geen vanzelfsprekende aanwezigheid, de kringen van enkele meer vooruitstrevende Hollandse artistiekelingen uitgezonderd. Zo liep in 1879 de dan nog vrijwel onbekende Oscar Wilde in de Ardennen de Nederlandse dichter Jacques Perk tegen het lijf, en was Willem Kloos al heel vroeg bekend met Wilde’s poëzie. [3] Daarna dringt zijn werk en reputatie maar heel mondjesmaat door in Nederland. Opvallend is de Nederlandse vertaling van in zijn in het Frans geschreven toneelstuk Salomé in 1893, dat eerder  verscheen dan de Engelse vertaling van Alfred Douglas, die van 1894 dateert. Eveneens in 1893 vertaalden Louis Couperus en zijn echtgenote The Picture of Dorian Gray in het Nederlands,en correspondeerden daarover met de auteur. Wilde op zijn beurt las en waardeerde de Engelse vertaling van Couperus’ Noodlot (1890, (Footsteps of Fate, 1892). Daarna is het rustig rond Wilde in Nederland. Vanaf 1905-1910 beginnen meer vertalingen te verschijnen en worden zijn toneelwerken onderdeel van het vaste repertoire.

Carel de Nerée tot Babberich en zijn goede vriend Henri van Booven waren vroege en nadrukkelijke bewonderaars van Wilde. Van Booven, die hun vriendschap in zijn In Memoriam uit 1911 voor zijn jonggestorven kunstenaarsvriend heeft getypeerd ‘als Wilde en Beardsley’ schreef in 1906 in de autobiografische roman Van de vereering des levens dat Wilde en Beardsley ‘als goden aanbeden werden.’ Van Booven schonk aan De Nerée The Early Work of Aubrey Beardsley en stimuleerde daarmee diens beeldende aspiraties.  Een literair spoor van De Nerée  is te vinden in Van Boovens debuutbundel Witte nachten in het aan deze opgedragen gedicht ‘De avonduren’. Hierin evoceert Van Booven de avonden die zij samen lezend en tekenend doorbrachten.  Ook elders in Van Boovens werk komt De Nerée versleuteld voorbij, zoals in zijn roman Tropenwee (1904) en zijn bundel Sproken (1907, 2e dr. 1915). En De Nerée komen we tegen in Van Boovens sleutelroman Een liefde in Spanje, over een bezoek aan De Nerée in Madrid in 1901, waar de kunstenaar voor buitenlandse zaken tijdelijk verbleef. Hoewel de roman pas in 1928 in boekvorm verscheen, begon Van Booven er eind 1901 aan en in de loop der jaren, deels na de dood van De Nerée, verschenen voorpublicaties in tijdschriften.

The Picture of Dorian Gray was voor De Nerée een belangrijk boek: ‘Op kritisch gebied, sta ik aan de zijde van Wilde (neergelegd in zijn voorrede tot Dorian Gray)’ (brief aan Plasschaert, 1904). Zijn vriendin Hermine Schuijlenburg herinnert zich dat Salomé ‘grote invloed’ op hem had. De Nerée maakte in 1900-’01 dan ook een Salomé-illustratie in de stijl van Aubrey Beardsley. De ‘decadente’ en subversieve subtekst van het werk van Wilde en zijn iconische status voor de (homoseksuele) underground kunnen hebben bijgedragen aan de waardering van De Nerée. Hij stond volgens bevriende kunstcriticus Plasschaert namelijk ‘als Oscar Wilde tegenover de vrouwen.’ Ook Van Booven zinspeelt op diverse plekken op De Nerées ‘anders zijn dan de anderen.’ Of hij echt homo- of biseksueel was is, uiteraard, moeilijk te achterhalen. Het kan deels pose zijn geweest; de vele amourettes met verscheidene dames wijzen namelijk eveneens op andere richting. Het is Van Booven geweest die De Nerée en Oscar Wilde daadwerkelijk schriftelijk en literair met elkaar verbonden heeft.

Nog tijdens De Nerée’s leven, vanaf januari 1909, publiceerde Van Booven delen van zijn roman Een Haagsch verhaal – Enkele waarachtige gebeurtenissen uit het leven van een geschoolden en begaafden beuzelaar en menschenhater  in literaire tijdschriften, voordat die in 1912 in boekvorm verscheen. Het is dus goed mogelijk dat De Nerée de tekst heeft gelezen. Waarschijnlijk niet tot zijn genoegen, want de hoofdpersoon van deze roman, de dandy De Lacy, is duidelijk op De Nerée geënt, maar wordt niet bepaald flatteus geportretteerd. Van Booven laat De Nerée’s alterego het nadrukkelijk opnemen voor Oscar Wilde. De Lacy vraagt in de roman namelijk  of hij ‘er even uwe aandacht op vestigen (mag), dat een in uwe oogen misdadige en verachtelijke homosexueel, als Oscar Wilde, een man die alle zonden kende, als een onzer eerste apostelen mag worden beschouwd?’ Deze passage is een moedige zet van Van Booven, want Wilde wordt in deze jaren in  Nederland in de eerste plaats nog als immoreel individu en niet als talentvol schrijver gezien.

In zijn autobiografische herinneringsroman over zijn vriendschap met De Nerée Stille wateren (1951, ongepubliceerd) impliceert Van Booven nadrukkelijk dat De Nerée Wilde heeft ontmoet. Deze roman, en overigens ook andere brieven en herinneringen van Van Booven , corresponderen zover is na te gaan zoveel als maar kan met de werkelijkheid, dus is er weinig reden om aan de betrouwbaarheid ervan te twijfelen.  Op de vraag ‘En jij wat zijn jouw plannen?’ laat Van Booven De Nerées fictieve alterego antwoorden:

Er wonen op Montmartre een paar goede kennissen uit mijn Antwerpschen tijd, die nu naam maken. In de donkerste stadsbosschen gaan wij kijken, alleen maar bekijken. Mijn vrienden kennen een paar befaamde organismen: Catulle Mendès, Ernest la Jeunesse, onder anderen. Oscar Wilde is uit de gevangenis. Er gaat een gerucht dat hij naar Parijs komt. Wij zullen moeite doen hem te ontmoeten.

De Nerées ‘Antwerpsche tijd’ viel tussen 1895 en 1897, toen hij daar de Handelsschool bezocht en veel omging met kunstenaars van alle nationaliteiten, die daar de Akademie voor Beeldende Kunsten bezochten. Wie dat precies zijn geweest is vooralsnog onbekend. Ook kwam hij veel in Brussel waar zijn moeder, ook kunstenaar, lessen volgde bij Constant Meunier.

De Nerée en van Der Does, zo herinnert Schuijlenburg zich, gingen in Parijs om ‘met een kring van schilders en schrijvers onder wie Jean Moréas.’ In De Nerées schriftelijke nalatenschap blijkt zich, naast heel veel meer, een brief te bevinden aan zijn geliefde Claartje Rijnbende (1881-1971), waarin hij op 9 oktober 1901 de volgende anekdote mededeelt:

In Parijs zeide de schrijver La Jeunesse me een ‘Mais puisque vous n’êtes pas encore ambassadeur, pourquoi ne faites vous pas des vers, c’est un si bon exercise…’ Ik antwoordde, ‘t was in Calisaya, het bekende café op de Boulevard des Italien, Moréas zat daar, & andere… ‘Non, j’y renonce, je laisse cela à la jeunesse.’ – Snap je hem? Maar nu maak ik toch verzen en ze vallen zoo goed uit, dat ik er zelf van ben aangedaan.

Het is, samen met de latere literaire herinneringen van Schuijlenburg, een bewijs dat De Nerée in Parijs inderdaad Moréas en La Jeunesse kende én ook nog eens Calisya frequenteerde.  De puntjes achter ‘en andere’ kunnen als significant worden gezien: je uitlaten over of associëren met Oscar Wilde was, zeker als je zoals De Nerée voor Buitenlandse Zaken werkte, diplomatieke ambities had, uit een patriciërsfamilie kwam of in de chicste (Haagse) kringen verkeerde, niet verstandig. Aan Van Booven en andere vrienden heeft hij zeker over  zijn Parijse avontuur verteld. De brieven van De Nerée aan Van Booven zijn in de Tweede Wereldoorlog helaas verloren gegaan, maar Van Booven heeft zich er in zijn herinneringsroman dus toch over uitgelaten. Het heimelijke karakter van De Nerées mogelijke ontmoeting met Wilde wordt onderstreept als hij in dezelfde brief Rijnbende The Picture of Dorian Gray aanbeveelt met de aantekening ‘niet noemen’, wat gelezen kan worden als ‘niet noemen in het openbaar’.  Wat hij daar in Parijs allemaal meegemaakt heeft, wie hij verder precies ontmoet heeft, is vooralsnog onbekend en moet zeker nog nader uitgezocht worden.

Wanneer  Albert Plasschaert in 1904 een expositie van De Nerées werken in Den Haag én in Parijs voorstelt , antwoordt De Nerée aarzelend en afwijzend op de tentoonstellingsplannen. Maar hij meldt wel opvallend genoeg: ‘Van Franschen zijde werd ik altijd zeer aangemoedigd – men sprak van enorm succes etc. te Parijs.’ Wellicht had De Nerée in de zomer van 1900 enige van zijn tekeningen bij zich? De jaren 1900 en 1901 waren productieve jaren voor hem. Misschien heeft hij Wilde en/of anderen bij die gelegenheid zijn eigen versie van ‘Salomé’ en andere werken laten zien? Een fascinerend idee.

De Nerée  had gemakkelijk ingang tot Wilde’s kringen. De Frans-Nederlandse symbolistische schilder Leonard Sarluis (1874-1949) was een goede kennis van De Nerée en zijn broer Frans. Sarluis vertrok in 1894 naar Parijs en werd daar opgenomen in een kring van schrijvers en schilders als Jean Lorrain, Élémir Bourges. Alfred Jarry en Armand Point. Tot 1904 pendelde hij heen en weer tussen Den Haag en Parijs. Jarry, een bekende van Wilde, nam Sarluis  als model voor de schilder Raphael Roissoy in zijn sleutelroman Les jours et les nuits (1897) en schreef een voorwoord bij Sarluis’ boekje Hommes! Voici le Messie (1898). Sarluis had diverse exposities in Parijs in de jaren 1890, en ontwierp samen met Point het affiche voor de Salon de la Rose-Croix in 1895. Eerder in Londen was Oscar Wilde een bewonderaar van zijn werk. Dat gold overigens ook voor Sarluis’ fysieke verschijning:

On one occasion, at the end, at the end of a banquet given in honour of Verhaeren, the Belgian poet was completely forgotten and a young Dutch-Jewish painter called Sarluis, whom Oscar had forced to stand on the table, had become the centre of attention. [4]

Sarluis was ook een van de weinigen  die op 3 december 1900 bij Wilde’s begrafenis aanwezig zijn geweest.  De Nerée was toen overigens al weer terug in Den Haag. Ook de al eerder genoemde Ruben Dario (1876-1916) kan een ingang zijn geweest. Dario was naast dichter ook ambassadeur; De Nerée zou, als aspirant-ambassadeur, hem ontmoet kunnen hebben. Zij hadden in ieder geval hun liefde voor de werken van Beardsley gemeen getuige Dario’s gedicht ‘Dream’.

Of neem de beeldhouwer Henry Bouchard (1875-1960). Van der Does bezocht net als Bouchard de Parijse Académie Julian. Misschien wel, maar dat is erg speculatief, via Louis Couperus. Deze kende niet alleen Sarluis, maar ook Oscar Wilde. Of Wilde en Couperus elkaar in levenden lijve ontmoet hebben is vanwege het ontbreken van vrijwel al hun correspondentie vooralsnog niet na te gaan. Er zijn wel aanwijzingen, en in ieder geval overleveringen uit de familie, die getuigen dat De Nerée en Couperus elkaar uit het kleine Haagse wereldje kenden.

In 1911 fantaseerde Couperus in het feuilleton ‘Dorian Gray’ over een ontmoeting met het model voor Wilde’s beroemdste personage. [5] Dát was fictie. Maar dat ‘de Louis Couperus van de tekenpen’ de schepper van Dorian Gray heeft ontmoet of op zijn minst niet lang voor zijn overlijden van als mogelijk enige Nederlander van  héél dichtbij heeft mogen en kunnen aanschouwen, dát is zoals we hier hebben beargumenteerd mogelijk géén fictie.

Vanaf november is in het Louis Couperusmuseum te Den Haag een tentoonstelling aan De Nerée tot Babberich gewijd, waar veel onbekend werk wordt getoond en zijn op Couperus gebaseerde werken en de vriendschap met Henri van Booven centraal staan.

___________________
Noten:
1. Oscar Wilde in Nederland, 1988 en mededeling Koen Hilberdink.
2. De citaten uit Elmann, Oscar Wilde, 3rd. ed, 1988, p. 577 ff.
3. Zie Ellmann p. 129 & J.D.F. van Halsema, Vrienden en visioenen, 2010, p. 204 ff.
4. Ph. Jullian, Oscar Wilde, 1968, p. 322-323.
5. Couperus,  Van en over mijzelf en anderen, 1914.
(De brieven en documenten van De Nerée en Van Booven bevinden zich in particuliere collecties.)

___________________
Afbeeldingen:
– Brieffragment, oktober, 1901.
– Carel de Nerée tot Babberich, ’Dans la nuit – idée’, 1904.
– Carel de Nerée tot Babberich, ‘Salomé’, 1900-’01.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *