Het zou je maar overkomen: als willekeurige wandelaar in Amsterdam op straat door een zonderling aangesproken worden die vraagt of hij je schedel op mag meten. De mensen in Laren en Blaricum keken er al niet meer van op. Zij waren bekend met de Duitse ‘schedelmeter’ en antropoloog Alfred Waldenburg (Berlijn 1873-1942 Laren) die er een hut bewoonde. Bovendien zat het hele Gooi rond de eeuwwisseling naar de twintigste eeuw vol met excentriekelingen.
Illustratrice Rie Cramer schrijft erover in haar memoires: ‘Ja, wij amuseerden ons kostelijk met die vreemde figuren in dit Hollands Ascona! Met de “schedelmeter”, altijd in ’t wit, met een aktentas onder zijn arm – voor zijn passers, denk ik – die bij alle mogelijke mensen vroeg hun schedel te mogen meten (wij zijn helaas nooit in aanmerking gekomen) en heel nauwkeurig en ernstig alle gegevens noteerde, – waarvoor weet ik niet.’ [1] En Cramer was niet de enige die zich dat afvroeg: ‘Iedereen kende hem en niemand wist iets van hem,’ schrijft men in de necrologie die in Het Joodsche weekblad verscheen naar aanleiding van Waldenburgs overlijden in 1942. Men omschrijft hem als ‘een gebogen figuur, een interessant gezicht met doorborende oogen en zwarten baard; altijd een pakje onder zijn arm, ook als hij een parapluie droeg. Hij voerde in dat pakje zijn ‘meet-apparaat’ mee.’ [2] Een portret van Annie Bruin toont de schedelkundige in al zijn eigenaardigheid.
Alfred Waldenburg mag dan wel het voorkomen en gedrag van een landloper hebben, toch kwam hij uit een familie van geleerden te Berlijn. Zijn vader was de uitvinder van een zuurstofapparaat en zijn oom de geneesheer-directeur van het eerste tbc-sanatorium te Davos. Ook aan moederszijde waren er geleerden en verschillende rabbijnen. Zoon Alfred Waldenburg promoveerde tot doctor in de geneeskunde op een proefschrift over de schedels van óf doofstommen en blinden óf Hallig-Friezen – daarover verschillen de bronnen. [3] Ook beschreef hij zijn bevindingen over de blondheid van Joden. Een nieuw onderzoek bracht hem voorgoed naar Nederland waar hij de Portugese Joden in Amsterdam, maar daarnaast tevens alle mogelijke voorbijgangers, aan zijn schedelmetingen wilde onderwerpen. Het ‘frenologisch’ onderzoek waar hij zeker veertig jaar mee bezig is geweest, kreeg geen eindresultaat. Na zijn dood zijn vele grote stapels vellen met schedelmaten in zijn kluis gevonden.
Waldenburg kwam in 1909 naar Amsterdam en betrok in 1913 een hutje op de Blaricumse hei. Aangezien hij geen geld had voor de reis, trok hij meestal te voet naar Amsterdam. De nacht bracht hij dan vaak door in een telegraafkantoor in de stad, waar hij de bedienden lastig viel met zijn proefschrift, waarvan hij altijd enkele exemplaren bij zich had om voor 40,50 gulden te verkopen. Als nachtbraker dreef hij het hoofd van de eveneens in Laren wonende dichter Victor E. van Vriesland ook vaak op hol. Van Vriesland vertelde over de nachten dat Waldenburg hem stoorde bij zijn werk (de dichter schreef ’s nachts) door aan te komen lopen. De schedelkundige was vervolgens niet meer weg te krijgen; hij zat dan onderuitgezakt in een leunstoel en vroeg om eten en drinken. Ook maakte hij gebruik van de wasgelegenheid van Van Vriesland en waste zich dan met het desinfectiemiddel Lysol, waardoor het huis nog dagenlang stonk. [4]
Met zijn vreemde voorkomen en zijn lijzige, vermoeiende stem was Alfred Waldenburg veelvuldig het mikpunt van grappenmakerij. Hij was een regelmatig bezoeker van Het Honk, de voorloper van kunstenaarssociëteit De Kring te Amsterdam: een plaats waar kunstenaarsvolk zich ophield. Toneelspeler Coen Hissink hield de schedelmeter eens goed voor de gek door zich, blijkbaar zeer overtuigend, te verkleden als de dichter J.K. Rensburg. Rensburg en Waldenburg hadden regelmatig ruzie en de verklede Hissink probeerde Waldenburg dan ook uit de tent te lokken met zijn imitatie. Dezelfde Hissink leidde de frenoloog eveneens een keer goed om de tuin, door een zogenaamd ‘nieuw meetinstrument’ te presenteren. Waldenburg trapte erin en liet zich letterlijk in de boeien slaan. De komiek vertrok met de sleutel en keerde pas na enkele uren terug om de arme man te bevrijden. [5]
Ook op latere leeftijd zag men Alfred Waldenburg, weliswaar gebogen en voetje voor voetje schuifelend, met het pakje onder zijn arm nog steeds door Laren wandelen. Een koude nacht niet stoken werd hem fataal, hij werd op 7 februari 1942 doodgevroren in zijn huisje aan de Tafelbergweg in Laren aangetroffen.
Naast de ooggetuigenverhalen die in dit stuk geciteerd worden, kennen we Waldenburg op de dag van vandaag vooral door de prachtige foto die hij van kunstenaar Piet Mondriaan maakte in 1909. Men ziet Mondriaan poserend voor Waldenburgs onderzoek, waarbij de lengte van de handen iets zou zeggen over de bouw van de schedel. [6]
_______________
Noten:
[1] Cramer, p. 112.
[2] Het Joodsche weekblad.
[3] Zie enerzijds Het Joodsche weekblad en anderzijds Heyting, p.173.
[4] Van Vriesland, pp. 72-74.
[5] Dekker, pp. 117-128.
[6] Heyting, 173.
_______________
Afbeeldingen:
– Annie Bruin, Portret van Alfred Waldenburg, de ‘schedelmeter’. De tekening wordt afgebeeld in Heyting, p. 172. [overige gegevens onbekend]
– Alfred Waldenburg, Portret van Piet Mondriaan, 1909, Foto. Bron: http://www.pietmondrian.org/piet-mondrian.php.
_______________
Literatuur:
‘Dr. A. Waldenburg †’, Het Vaderland: Staat- en letterkundig nieuwsblad, Den Haag 10 februari 1942.
‘Dr. A. Waldenburg overleden’, Het Joodsche weekblad, Amsterdam 13 februari 1942.
Maurtis Dekker, Amsterdam bij gaslicht, Utrecht/Antwerpen 1949.
Rie Cramer, Flitsen, Den Haag 1966.
V.E. van Vriesland, Herinneringen verteld aan Alfred Kossmann, Amsterdam 1969.
Lien Heyting, De wereld in een dorp: schilders, schrijvers en wereldverbeteraars in Laren en Blaricum 1880-1920, Amsterdam 1994.