Edward Koster — Lentestoet en David harspspelend voor Saul

LENTESTOETDe dichter Edward B. Koster (1861-1937)

In wijde wonderhallen van het woud
Hoor ‘k hel-op tuiten klinkende muziek,
Nu buigen blad en bloesem naar beneên
Om háár te spreiden luchte baldakijn,
Haar, die aan ’t hoofd van ’t zuiver-spelend koor
Ten bosch in schrijdt, de lentekoningin.
Zij streelt het sterrenmos met lichtend tred,
En toovert met haar oogen teedren glans
Op ’t schuchter-wuivend lichtgroen blaad’renvolk,
En koost met zachte handen al wat sproot
Om ’t woud te tooien bij haar ommegang.

Nu speelt blij-op de zilvermondge fluit,
En deunt de gallem-volle veldschalmei,
De citherzang verzoet de zoele lucht,
Het luitgesuis zweeft zacht op zachten wind,
En ’t klare zingen van de nimfenrei
Stijgt hoog op boven ’t dommen van den trom;
Cymbaal en vedel voegen zich den zang
En luide zwelt de galm der boschmuziek,
Want voog’len mengen zich der nimfkapel,
En schallen wildzang in het wijde rond.
Maar achter ’t vreugdig spelen treedt zij aan,
Festoen-omhuld, in gouden pracht van haar,
Dat in een glanscascade nederrilt
Langs rug en schouders; en op ’t schoone hoofd
Blinkt vonkeldiadeem van dauw-besprenkt,
Door zon tot vuur geslagen bloemenpraal.

EDWARD B. KOSTER (1861-1937)
Uit: Groepen en contouren

*****

Antieke wereld als leidraad
Edward Koster — geboren te Londen op 14 september 1861 — beschouwde de Engelse dichter Percy Bysshe Shelley (1792-1822) als het voorbeeld bij uitstek voor onze Nederlandse dichters Willem Kloos (1859-1938) en Albert Verwey (1865-1936). Dat althans is de strekking van zijn opvatting, verwoord in 1904, in zijn geschrift Over navolging en overeenkomst in de literatuur. Van Koster — die in Leiden klassieke talen en letteren had gestudeerd, aldaar was gepromoveerd, en vervolgens docent in die vakken is geworden — waren een jaar voor dat essayistische werk de Verzamelde Gedichten uitgekomen. Koster schreef dikwijls streng epische poëzie, zoals Niobe (1893) en Adrastos (1909) en voorts is de natuurlyriek in zijn oeuvre rijk vertegenwoordigd. Zijn eerste bundel was verschenen in 1890 met de titel Liefdes dageraad. Willem Kloos en Lodewijk van Deyssel (1864-1952) waren over deze poëzie uiterst negatief. [1] Naast al die poëzie heeft Edward Koster ook nog aardig wat essayistisch werk gepubliceerd, alsmede een Mythologisch Woordenboek (1920).
Edward Koster heeft ook werken van William Shakespeare (1564-1616) vertaald, van Shelley, Alfred Tennyson (1809-1892), en Ernest Dowson (1867-1900). Zijn gaven als vertaler bestreken echter een veel breder spectrum; zo zijn diverse stukken uit het Grieks van onder anderen Homeros, Sappho, Euripides, Sofokles, Theokritos — en uit het Latijn: Lucretius, Ovidius, Catullus, Horatius, alsmede uit het Italiaans: Michel Angelo, Dante, Strozzi, Vittorelli — in het Nederlands overgebracht. Delen daarvan zijn te vinden in de WB-uitgave met Gedichten [2]. In de bundel Adrastos zijn ook bijdragen te vinden, die hun basis hebben in Duitse dichters, zoals Gertrud von le Fort, Otto Julius Bierbaum en anderen.
Edward B. Koster is in Den Haag overleden op 3 juli 1937.

*****

DAVID HARPSPELEND VOOR SAUL'David, harpspelend voor Saul', geschilderd in 1658 door Rembrandt van Rijn

(Aan Jozef Israëls)

Waar zint hij op bij ’t grijpen in de snaren,
Hij, David, die ’t omhooggewend gelaat
Geestdriftig richt ten verren dageraad,
Want in de heemlen kwam de dag gevaren?
Daar praalt, een zee gelijk met kalme baren,
De roode glans des daags in weidschen staat,
Alsof een zeegning over de aarde gaat,
Waar David doet zijn klanken ommewaren.
En in de tent, op ’t rustbed, smart-omdonkerd
De man der wanhoop, Saul, en somber flonkert
De waanzin in zijn star-onrustig oog.
En aan zijn zijde Michal, droevig starend,
Haar gansche ziel vol treurnis openbarend . . .
Hoog stijgt de melodie der harpe, hoog.

Uit: Tonen en tinten (1900)

*****

[1] Lodwijk van Deyssels publicatie daarover in De Nieuwe Gids van 1891 (en herdrukt in De Scheldkritieken in 1979) heeft bij Edward Koster nogal wat kwaad bloed gezet, en tot een reconciliatie tussen die beiden is het niet gekomen.

[2] Deze is uitgegeven als nummer XL -XLI in de reeks Nederlandse Bibliotheek , onder leiding van L. Simons [*], door de Maatschappij voor goede en goedkope lectuur te Amsterdam, 1908. Niobe is in deze bundel in het geheel opgenomen.

[*] Aan Leo Simons (1861-1932; in 1905 oprichter van de Wereldbibliotheek) heeft Koster zijn gedicht Maannacht opgedragen, hetwelk tevens is opgenomen in de bundel Adrastos, die bij C. Bredée te ‘s-Gravenhage is uitgekomen.

*****

Afbeeldingen
1. De dichter Edward B. Koster (1861-1937).
2. David, harpspelend voor Saul, geschilderd in 1658 door Rembrandt van Rijn. Het doek, 130 x 166 cm, bevindt zich in het Mauritshuis te Den Haag.

4 gedachten over “Edward Koster — Lentestoet en David harspspelend voor Saul

  1. “Lodewijk van Deyssels publicatie daarover in De Nieuwe Gids van 1891 (en herdrukt in De Scheldkritieken in 1979) heeft bij Edward Koster nogal wat kwaad bloed gezet, en tot een reconciliatie tussen die beiden is het niet gekomen.” Bepaald niet, neen: naar de mythe wil, had Koster op de bodem van zijn toiletpot een portret van Van Deyssel.

  2. Ongetwijfeld is het een mythe, hoewel niet onmogelijk. Veelal is gebleken dat auteurs — en dat zelfde geldt voor alle anderen die te bekritiseren uitingen ten beste geven — en niet in de laatste plaats juist degenen, die de meeste kritiek op anderen hebben, heel dikwjls alleen maar kunnen uitdelen, doch nimmer kunnen incasseren, en dat zulke lieden overgaan tot uitingen, die zich zouden dienen te beperken tot hooguit de tweede anale fase in een mensenleven. En dat zegt doorgaans meer over de in deze context bekritiseerde dan over degene, die de kritiek uit. Al mag men niet per definitie het éne uitsluiten omdat het andere juist is. Portretpot zou dan meteen een nieuw woord voor onze taal hebben kunnen vormen, een woord overigens dat in onze dagen, min of meer als een neologisme, ook nog een tweede betekenis zou kunnen krijgen, bijvoorbeeld afzichtelijke lesba.

    Zo heb ik zelf in mijn dagelijkse recensentijd het eens gewaagd om in enkele zinnen af te rekenen met een paar alom bejubelde ‘Weense’ fenomenen. Het gevolg was dat de kunstredactie van het dagblad in kwestie de dag daarop een goed heenkomen moest zoeken in het café tegenover het krantengebouw, doordat de telefoon de hele, in dit geval satansganse, dag de werkende mensen op die deelredactie geen rust gunde. Eén reactie was zeer opvallend: “Ik ben gereformeerd en oordeel alleen op christelijke grondslag, maar als ik die recensent van jullie voor de wielen krijg, dan rijd ik hem dood.” Een ultieme anaal gefixeerde reactie: de mentaliteit van destructie met daarin de wil tot uitroeiing speelt hier een voorname, zij het in alle gevallen uiterst kwalijke, rol.
    Nog mooier werd het toen iemand van een andere afdeling van onze krant de man in kwestie had verteld dat ik dan toch maar ‘doctor in de musicologie’ zou zijn. De zelfverklaarde, toekomstige moordenaar draaide als een blad aan de boom om en meldde: “Dan zal ik ze daar in Wenen wel eens even een briefje schrijven en ze vertellen dat onze recensent, die doctor voor zijn naam heeft staan, zulke slechte optredens toch wel heel direct en met kennis van zaken doorprikt.”
    Hadden we het in deze kolommen niet al eens eerder over relativiteit?

  3. Even iets over dat gedicht ‘David harpspelend voor Saul’: dat is niet voor niks aan Jozef Israels opgedragen. Het is namelijk ook geschreven bij een schilderij van Israels, namelijk ‘Saul en David’, waarvan een grote versie in het Rijksmuseum en een kleine in het Dordrechts museum. Alle elementen in het gedicht wijzen erop dat het bij Israels schilderij is geschreven en niet bij dat van Rembrandt.
    Het schilderij: http://cms.dordrecht.nl/Dordrecht/gx/ZcahuxjHqzbB.jpeg

  4. In het komende nummer van het tijdschrift Zacht Lawijd verschijnt overigens een artikel over Edward Koster van mijn hand. Daarin ook een en ander over zijn verhouding tot Van Deyssel.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *