Over de dichter Edgar Allen Poe — die op 19 januari 1809 is geboren en vier decennia later op 7 oktober het stofkleed heeft afgeworpen —, en die schrijver was van verhalen, essays en andere letterkundige uitingen, is heel wat gepubliceerd, maar de aandacht in verband met het feit dat hij tweehonderd jaar geleden is geboren, is vooral in media als radio en televisie zeer beperkt gebleven: er waren geen spectaculaire documentaires, er moest geen explosieve biografie worden voorgesteld, en ook geen enkele jonge dichter is ons nu eens komen vertellen hoe modern eigenlijk de Poëzie van die Poe (nomen est omen) nog altijd is. Maar voor deze elektronische cultuurkrant is het wel aardig om nog eens te memoreren wat de Nederlandse auteur Henri van Booven (1877-1964) — die reeds in een andere context bij een scribent van deze site meer dan eens de revue is gepasseerd — in een essay van juni 1910 over deze Amerikaanse, zeer uitzonderlijke kunstenaar heeft geschreven. Dat Poe lange tijd in Europa flink wat meer bewondering had weten af te dwingen dan in eigen land, was al wel bekend. Maar toen de Maatschappij voor goede en goedkope lectuur te Amsterdam nu een eeuw geleden besloot om Een tiental verhalen van Poe uit te geven in de Wereld-Bibliotheek-reeks in een vertaling van F.A. Ankersmit, is daarin, voorafgaand aan de toentertijd bekendste verhalen van Poe, dat essay van Henri van Booven opgenomen. Twee langere citaten daaruit worden hieronder opgerakeld. Hier zijn de drie eerste alinea’s:
“Geen dichter of schrijver heeft mij als verschijning heviger ontroerd dan Poe. Hoe meer ik van hem las, hoe meer ik mij moest verbazen over de veelomvattendheid van zijn genie, over zijn werk, glanzend van vernuft, fonkelend van oorspronkelijkheid, en dat in zulk een tijd, in zulk een wereld.
“Zoo kwam ik allengs tot de overtuiging, dat wie Edgar Poe in zijn volle verdienste wil waarderen, alles van hem behoort te lezen, en dat het alsdan zeer zeker aanbeveling verdient, om met de vertellingen aan te vangen.
“In dezen bundel leert men Poe voornamelijk kennen als de schrijver dezer korte, meesterlijk gestelde, wonderlijke verbeeldingen, en als leermeester van Jules Verne, Conan Doyle en zoveele anderen, na die beiden met min of meer onbeduidende nabootsingen gekomen.”
Dat Van Booven verder de loftrompet niet onder stoelen of banken steekt, ligt voor de hand voor al degenen, die het bovenstaande beknopte, maar bijna lyrische, betoog — dat zo’n twee procent van het gehele essay beslaat — heeft gelezen. Een lofzang op de gedichten van “zoo zeldzaam fijnen en schoonen aard” volgt, en dan knoopt Henri van Booven er eerst een overzicht aan vast van Poe’s leven aan de hand van zijn ontwikkeling binnen het gezin; kortom, een beknopte biografische schets. En hij laat aan het slot van dat betoog niet onvermeld dat “Poe’s verbeeldingen […] voor hem de enige werkelijkheid waren.” Omdat…..hij ze in een vorig bestaan zou hebben gekend.
Mede doordat Van Booven aan lengte voor zijn stuk gebonden zal zijn geweest, verzucht hij op de laatst bladzijde: “Veel blijft er van Poe nog te verhalen; kenmerkende karaktereigenschappen, zijn omgang met vrienden, zijn huiselijk leven, zijn liefde voor de natuur, zijn laatste gelukkige levensdagen in Richmond toen hij zich met Elmira Royster verloofde, en hij, van alle geldelijke zorg bevrijd was, gehuisvest, gevierd door beproefde, oude vrienden.”
Tot besluit vermeldt Henri van Booven dat er naast hem nog de deeltjes van Edgar Poe liggen waarover hij heeft verteld.
“Lang heb ik gewenscht over den dichter te schrijven, die een duisteren najaarsdag in mijn leven gekomen is, en mij stelliger genegen geworden, dan eenig ander. [1]
“Opnieuw, terwijl ik in die boekjes blader, stijgt donkere pracht, als geur van onweerszwaren zomeravond om mij op, en ik ben sterk ontroerd. En ik weet dat ik weer en weer zal lezen deze wonderlijke verhalen, deze gedichten, omdat ze geschreven zijn door een groot en waarachtig kunstenaar, die zijn goddelijke ziel alléénlijk aan de werel gaf, omdat hij zéker wist, dat hij de drager en verkonder [2] tevens was, van zuivere, hoogste schoonheid.”
Die verhalen van Edgar Allen Poe zijn later nog eens in diverse reeksen van uitgeverij Contact uitgegeven in de vertaling van Simon Vestdijk, en in nog weer andere versies in onder meer bekende pocket-reeksen.
Een andere vertaling van bijzonder niveau is gerealiseerd in het Frans door Charles Baudelaire (1821-1867), die in bepaalde situaties eenzelfde aura heeft vertoond als Edgar Allen Poe, en die zich ongetwijfeld qua karakter heel goed heeft kunnen inleven in de gedachte- en gevoelswereld van de Amerikaanse dichter die bijna drie decennia synchroon aan zijn eigen bestaan op dit ondermaanse heeft doorgebracht.
__________
[1] Toch denk je dat daar eigenlijk — echter zonder de wetmatigheid van Meden, Perzen of Tachtigers — had moeten staan: stellig meer genegen, dan wel — maar dat lijkt me ook toen al niet echt mooi taalgebruik — stellig genegener.
[2] Hoewel je eigenlijk verwacht dat ook in die dagen het begrip verkonder een Germanisme was, blijkt het als gelijkwaardig synoniem te zijn opgenomen in het in 1901 bij Elsevier verschenen Geïllustreerd Woordenboek der Nederlandsche Taal van R.K. Kuipers.
_____________
Afbeeldingen
1. De Amerikaanse cult-auteur Edgar Allen Poe.
2. De Nederlands auteur Henri van Booven.
Over Van Booven kan ik van alles vertellen maar in deze context kan ik aanraden van hem zijn bundel Sproken (1907, + tweede druk met aantal verhalen vermeerderd) te lezen. Poe-achtige fantastische verhalen en m.i. zijn beste of iig leukste literaire werk.
Gr
S.
Iemand, die zoals Sander Bink, in hoge mate op voet van oorlog verkeert met de Nederlandse taal, doet er beter aan te gaan lezen; misschien leert hij daar nog iets van, al is dat slechts theorie en ben ik, als bijna onverbeterlijke optimist, er inmiddels zeker van dat zelfs de meest simplistische grammatica aan hem niet is besteed.