Israel Zangwill
“Die jiddische Sprache enthält das Wesen eines ganz besonderen Lebens, das anders als alle anderen ist,” (1) schreef Israel Zangwill (1864-1926) in 1906. Hij was de zoon van een Joods-Russische emigrant, en werd in het Londense East End geboren. Zijn eerste opleiding ontving hij aan de Jew’s Free School, daarna studeerde hij aan de Universiteit van Londen. Vervolgens was hij korte tijd werkzaam in Spitalsfield, maar al snel vestigde hij zich als onafhankelijk schrijver. Hij publiceerde korte verhalen en romans, drama’s en andere, vooral maatschappelijk sterk geëngageerde, toneelstukken met realistische uitbeeldingen, die tevens fungeerden als ‘dragers’ van zijn ideeën. Mede daardoor zouden deze tijdgebonden blijken. Zijn romans hebben de tand des tijds iets beter doorstaan dan de overige werken. Hij beleefde als schrijver zijn internationale doorbraak met de roman Children of the Ghetto (1892), waarin hij de diversiteit van het leven vol humor en tragiek in een arm Joods getto heeft geschetst, juist toen immigratie aldaar een heet hangijzer was.
Hoewel zijn sociale satire in de vorm van een picareske roman, The King of Schnorrers (1894) (2) niet zo breed is opgezet, laat Zangwill zich daarin van zijn meest grappige kant zien. Die ‘bedelaarsroman’ wordt veelal beschouwd als een der leukste Joodse boeken, die ooit zijn geschreven, en het geldt tevens als een van de grappigste Engelstalge boeken.
Diverse van Israel Zangwills andere werken spelen zich eveneens af in het getto: de beide verzamelingen met verhalen Ghetto Tragedies (1899), Ghetto Comedies (1907), evenals twee schetsenbundels: Dreamers of the Ghetto (1898) en The Grandchildren of the Ghetto (1914). Met zijn toneelspel The Melting Pot (1909) heeft hij tevens een nieuw begrip ‘gesmeed’.
Zangwill manifesteerde zich niet alleen als letterkundige, maar hij bemoeide zich eveneens met maatschappelijke kwesties. Als spreker bleek hij, mede als gevolg van zijn presentatie doorspekt met humor, in staat om de massa te boeien. In 1895 kwam er een man bij Zangwill, die zich als volgt presenteerde: “Ik ben Theodor Herzl. Help mij, de Joodse staat weer op te bouwen.” Zangwill werd onmiddellijk Zionist, en hij begreep ook hoe belangrijk deze stroming zou kunnen worden. Hij nam deel aan het Eerste Zionistische Congres, en in 1897 bezocht hij Palestina. Zijn enthousiasme met betrekking tot het Zionisme was echter niet van blijvende aard.
Itzhok Lejb Perez
Met zijn uitspraak over het Jiddisch borduurde Israel Zangwill voort op datgene wat zijn collega-schrijver Itzhok Lejb Perez (1851-1915) (3) al jong had begrepen: “Jiddisch ist die Sprache, die für immer Zeugnis ablegen wird über die Gewalt und Mordtaten, die man uns angetan hat. Sie trägt die Spuren der Vertreibung von einem Land zum anderen, die Klagen unserer Väter hat sie aufgenommen, die Klagen von Generationen, das Gift und die Bitternis der Geschichte. Dies ist die Sprache, deren köstliche Juwelen aus den ungetrockneten und nicht gefrorenen Tränen der Juden bestehen.”
Hoewel Pere(t)z, geboren in het Poolse Samoszcz bij Lublin, in de Oosteuropese, religieuze traditie was opgegroeid, kwam hij al vroeg in aanraking met modernere leermethoden. Perez studeerde Russisch recht en praktiseerde vanaf 1877 ruim een decennium als advocaat in zijn geboorteplaats. Helaas moest hij zijn praktijk sluiten als gevolg van zijn socialistische sympathieën, en mede daarom vertrok hij naar Warschau, waar hij secretris van de Joodse gemeenschap werd.
Vanaf zijn veertiende jaar schreef Perez al. Nadat hij het eerst in het Pools en vervolgens een tijd in het Hebreeuws had geprobeerd, besloot hij uiteindelijk om het Jiddisch als literair instrument te gebruiken, omdat hij daarmee de werkende massa’s onder de Joden zou kunnen bereiken. En dat is niet zonder gevolgen gebleven: nog heden ten dage geldt hij, zij het in mindere mate bij de literatuurkritiek, als één van de grote klassieken van de moderne Jiddische literatuur. In zijn talrijke schetsen en novellen — waarvan de eerste in 1890 is verschenen — beschrijft hij het leven van alledag, waarin het religieuze element een voorname plaats is toebedeeld. Doorgaans zijn het echter de tragische aspecten die door al die bestaande conflicten worden opgeroepen, welke de dramatiek zo intens versterken. Met de voorstelling in de korte epische vorm en in het toneel van de kleine man onder de ‘Joden in het Oosten’ — in de getto’s en in de rest van Galicië — heeft Perez een literaire, Joodse antithese gecreëerd bij de boerenverhalen van zijn Russische collega Maxim Gorki (1868-1936) en tevens bij de groots opgezette romans van Lev Tolstoj (1828-1910).
Hoewel zijn hoofdpersonages het steeds uitzonderlijk moeilijk hebben en zwaar gebukt gaan onder de niet geringe problematiek waarmee ze te kampen krijgen, worden ze er nooit door vermorzeld. En ook al begrijpen ze niet waarom ze zo moeten lijden, geloven ze echter dat er een bedoeling achter steekt. Doordat Perez in zijn verhalen de nadruk op gevoelskwesties heeft gelegd — zoals het hart meer laten spreken dan het intellect, en het willen opnemen voor de armen jegens de beter gesitueerden —, is hij erin geslaagd de pijn en moeite van de kleine man enerzijds, maar daartegenover diens hoop en verlangen, diens idealisme en al het andere wat in die context een rol kan spelen, onder woorden te brengen.
Zo heeft Isaac Perez in zijn verhalen het dagelijks leven van de Ostjuden vanaf het midden van de negentiende eeuw tot aan de eerste wereldoorlog gestalte kunnen geven, niet alleen op basis van observaties, maar ook ten dele als gevolg van directe en indirecte betrokkenheid. En niet in de laatste plaats omdat hij zelf de taal van het volk machtig was. Zijn maatschappelijk bewogen liedteksten werden veelvuldig voorgedragen; daarnaast werden zijn liefdesliederen in heel Oost-Europa gezongen.
In menig recent literatuurlexicon ontbreekt de naam Perez, enkele wetenschappers noemen hem nog wel, maar wijzen erop dat het meeste van zijn eigen werk nog slechts van historisch belang is, maar dat hij toch moet worden gezien als de wegbereider van de beste Jiddische literatuur.
*****
(1): Geciteerd naar de Duitse uitgave van Leo Rostens boek Jiddisch (dtv 20938). Zie daartoe ook onze bijdrage Jiddisch (1) op vrijdag 5 januari.
(2): Schnorrer: Van Dale verklaart het woord kort en krachtig met bedelaar. In Leo Rostens encyclopedische woordenboek wordt veel uitgebreider op het begrip — dat daar overigens met één r in het midden voorkomt — ingegaan en wordt tevens het misverstand rechtgezet dat het om een eenvoudige bedelaar zou gaan. Een bedelaar vraagt om een gunst, een schnorrer daarentegen eist een recht op.
(3): Veelal wordt hij als Isaac Leib Peretz voorgesteld, maar daarnaast komt zijn naam nog in tal van variaties voor.
*****
Heiko Haumann: Geschichte der Ostjuden. 248 pag., paperback, Originalausgabe, Deutscher Taschenbuch Verlag, München, 1998 (4de druk); ISBN 3-423-30663-7. Prijs € 11,— (die prijs geldt alleen in Duitsland en te Amsterdam bij Boekhandel Die Weisse Rose).
*****
Afbeeldingen
1. Omslag van de Peter Halban-reprint uit 1984 van The King of Schnorrers.
2. Portret van Itzhok Lejb Perez, waar hij de indruk wekt een ‘gecombineerde tijdgenoot’ te zijn van Maxim Gorki èn Friedrich Nietzsche.
3. Omslag van de dtv-uitgave Geschichte der Ostjuden. Op de omslag ‘Ulica Żydowska w Wilnie’ (Zydowska-straat in Wilna) van Bronislaw Jamontt (1886-1957).