Jan Poppes Hommes — Een vrijdenker met een luxe hotel

Jan Poppes Hommes met zijn tweede vrouw Pieterke WinterScherpzinnig, maar met stokpaardjes
Ferdinand Domela Nieuwenhuis noemde hem “een scherpzinnig man” en Frederik van Eeden voegde daar aan toe: “maar met stokpaardjes”. Zijn jongste dochter omschreef hem aan haar kinderen als “een vreemde man”, maar dan wel in positieve zin. We hebben het hier over Jan Poppes Hommes, pionier van het anarchistisch socialisme in Oost-Groningen tijdens de laatste decennia van de negentiende eeuw. En hoewel er honderdtien jaar na dato in ons land niets meer van een anarchistisch socialisme te bekennen valt, blijven tal van opvattingen en kernachtige uitspraken van Hommes ook nu nog als een paal boven water staan.

Jan Poppes Hommes (1843-1916) zette zich vol overtuiging in voor de belangen van de hardwerkende arbeider, die hij niet alleen in woorden en door middel van brochures, maar ook met daden ondersteunde. Hij stak zelf eveneens de handen uit de mouwen, en hij durfde het reeds toen aan gelijk loon voor gelijke arbeid uit te betalen. Zijn in 1883 uit straatklinkers opgetrokken Hotel Hommes te Finsterwolde — hetgeen een in die dagen opvallend luxueus etablissement was — werd het trefpunt, en volgens menig andersdenkende het ‘broeinest’, voor tal van gelijkgezinden, die van heinde en ver naar het Oldambt reisden om kopstukken uit de arbeidersbeweging te horen spreken, die op initiatief van Hommes naar deze uithoek kwamen om hun idealen uit te dragen.

Beruchte brochure
Zijn onjuist uitgelegde en daardoor beruchte brochure van omstreeks 1885 over het Neem- en Eetrecht heeft de gemoederen tot ver buiten Oost-Groningen lang beziggehouden. Dat hij op tegenstand van de bezittende klassen — ‘dikke boeren’ en de gegoede burgerij — zou stuiten, was in die tijd en omstandigheden onvermijdelijk. Tussen FerdinandStraatbeeld in het dorp Finsterwolde, omstreeks 1900 Domela-Nieuwenhuis en Jan Poppes Hommes groeide al snel wederzijds respect en vertrouwen, resulterend in een levenslange vriendschap. Samen ondernamen ze in 1904 en tocht vanuit Nederland naar het Vrijdenkerskongres te Rome.
Doordat de jonge Jan Poppes Hommes — geboren op 26 juni 1843 te Bellingwolde — als arbeiderskind niet meer dan vier jaar lager onderwijs had genoten, werd hij, veertien jaar oud, reeds koopman, maar enige tijd later ging hij aan de slag als smidsknecht, hetgeen hij zeven jaar lang zou volhouden. In 1868, toen hij met Grietje Swarts trouwde, vestigde hij zich in Finsterwolde, en ging hij na enige tijd met losse arbeiders, zonder meesters of bazen, aan de slag: grondwerk, dijken- en wegenaanleg, en . . . men kreeg er gelijk loon voor gelijk werk. Ondanks het feit dat dit in arbeiderskringen met open oren en armen moet zijn ontvangen, viel de groep na tegenslagen uiteen, en ging Hommes als particulier aannemer alleen verder. Ook in die functie trof het noodlot hem: als gevolg van stormschade in 1877 werd hij failliet verklaard. Daardoor gaf hij de moed echter niet op en vestigde hij zich als kastelein annex zaalverhuurder; daarnaast handelde hij in bouwmaterialen.

Zes en vijf kinderen
Met zijn eerste vrouw kreeg hij zes kinderen: een meisje stierf tien dagen na haar geboorte. Na twaalf jaar huwelijk overleed zijn vrouw, 33 jaar oud, op 1 december 1880. Precies anderhalf jaar later trad Hommes opnieuw in het huwelijk: met Pieterke Winter, die vanaf haar geboorte te Finsterwolde woonde. Samen kregen ze vijf kinderen: drie jongens, twee meisjes. Eén jongen, Roelf, leefde slechts zo’n drie maanden. De volgende zoon, die ruim twee jaar later werd geboren, Hotel Hommes te Finsterwolde werd in 1883 gebouwd; hier op de foto kort na de vorige eeuwwisselingkreeg ook weer de naam Roelf. De tweede mevrouw Hommes stierf in 1901 op tweeënveertigjarige leeftijd.
Tot 1915 bleef Hommes in Finsterwolde wonen, vervolgens verhuisde hij naar de Stad. Daar betrok hij een woning aan de Hereweg, waar hij een jaar later, als gevolg van een zware bronchitis, op 73-jarige leeftijd overleed. Het heeft hem veel verdriet gedaan dat geen van zijn kinderen zijn strijd heeft voortgezet.
In de Groninger Encyclopedie van K. ter Laan (1954) komt Hommes’ naam alleen voor in verband met zijn hotel, dat wordt omschreven als het “middelunt van de arbeidersbeweging omstreeks 1890”, en kan men lezen dat het vroegere hotel gemeentehuis van Finsterwolde geworden was. Sedert de gemeentelijke herindeling van ons land is Finsterwolde geen zelfstandige gemeente meer en heeft het pand inmiddels weer een andere bestemming. De Nieuwe Groninger Encyclopedie (1999) wijdt geen artikel meer aan Jan Poppes Hommes en zijn hotel. In veel literatuur over de geschiedenis van het socialisme of van de arbeidersbeweging wordt Hommes of terloops genoemd, of geheel verzwegen; alleen inMacht en onmacht — 130 jaar vakbeweging in Groningen teksten, welke zich bezighouden met dit thema, toegespitst op de provincie Groningen, komt hij weer wel wat meer voor, zij het bijna met gelijkluidende cliché-praatjes. In sommige literatuur, bij voorbeeld over de vakbeweging in Groningen (*) wordt de naam J.P. Hommes wel weer vaker genoemd, maar de meeste keren in verband met medestrijders, bekenden of familie.

Bolwerk
Van straatklinkers liet Hommes in 1883 te Finsterwolde een voor die tijd luxueus hotel bouwen, waarvan hij een deel verhuurde aan de gemeente. Hij legde een uiterst warme belangstelling aan de dag voor het opkomende socialisme en hij bezocht mede daarom de eerste propagandavergaderingen die in Noord-Nederland waren belegd door Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919), prominent voorman van de arbeidersbeweging in Nederland sedert 1879. Vanaf 1886 nodigde Hommes zelf sprekers met een socialistische overtuiging uit — en daarnaast zelfs wel radicale anarchisten — om toespraken in zijn etablissement te houden. Als gevolg daarvan groeide Hotel Hommes uit tot een stevig bolwerk van die nieuwe denkbeelden.

Kleinzoon Eppo Veldkamp
Eppo Veldkamp (**), geboren in 1915, als zoon van Gezina Hommes — Jan Poppes’ jongste dochter (1889-1971) — heeft zijn opa niet meer bewust meegemaakt; hij was goed een jaar oud toen Hommes overleed. Wel wist hij een en ander over die grootvader te vertellen: “Mijn moeder noemde hem een vreemde man, maar dan wel in de zin van bijzonder. Zelf gebruikte ze daarbij het begrip ook in positieve zin. Opa was toen al vegetariër en deed aan naakt zonnebaden. Hij had een omheining om de tuin laten maken en daar kon hj dan dagen zitten. Hij schreef er onder meer zijn artikelen. Omdat hij ook in die zin erg productief was, groeide in het dorp de tegenstand van de zijde van vooral de bezittende klasse — en in zo’n dorp waren dat vooral de boeren —, want die man was gevaarlijk! Opa kwam voor de arbeider op, en in die tijd was een arbeider geen mens: hij was nodig, maar verder kon je hem in de sloot gooien. En vooral toen opa zelf wat ging doen: werken aan dijken daar in de polder — “in commune”, en dat betekende in de praktijk allemaal gelijk op werken en allemaal gelijk verdienen! —, begreep men er in Finsterwolde helemaal niets meer van. Als er een arbeider bij hem kwam en vertelde dat zijn geit of zijn schaap dood was, dan tastte opa in de buidel en zei: ‘Koop maar een nieuwe’.”

Domela Nieuwenhuis
“Toen kwam die relatie met Domela Nieuwenhuis en kregen ze die vergaderingen in het hotel. Verder verschenen opa’s artikelen in de krant, en dat irriteerde vooral de boeren. Regelrecht in opstand kwamen ze niet, maar ze hadden er wel heel veel moeite mee, en als gevolg daarvan gingen ze hem mijden. Het betekende voor zijn zaak omzetverlies, maar dat nam hijFerdinand Domela Nieuwenhuis op de koop toe. Het ging mijn opa toch niet om zijn eigen gewin, maar puur voor de gemeenschap en in eerste instantie voor de kleine man.
“Opa Hommes was zeer gelieerd aan bouwen en bouwmaterialen, en dat heeft zijn weerslag in de familie gevonden: twee van zijn jongens zijn architect geworden, en één van hen is in de handel in bouwmaterialen terechtgekomen. Door het vele werk heeft hij goed geld verdiend, vertelde mijn moeder, maar hij bleef er niet op zitten; er was ook nooit geld: de studies van die jongens, huur voor hun kamers — dat kostte ook nogal wat. Hij heeft alle kinderen goed laten leren. Eén van zijn zoons is opperhoutvester geworden, onder meer in Nederlands Oost-Indië, een andere jongen werd ingenieur bij de Nederlandse Spoorwegen, een derde werd eveneens spoorwegingenieur, eerst in Transvaal en later ook nog in Nederland. Een van de zonen ging naar Amerika en kwam na de Eerste Wereldoorlog terug als kapitein van een duikboot. Overigens kun je die opa ook ten aanzien van zijn dochters modern noemen. In dat opzicht was hij zijn tijd ver vooruit en dat soort mensen kweekt altijd weerstand. Hij liet mijn moeder als vijftienjarige al op kamer wonen in Groningen om er de huishoudschool te bezoeken en daarnaast Franse les te nemen. Dat was in die tijd een hele sensatie: een meisje uit zo’n dorp op kamer in de Stad! Doordat opa’s tweede vrouw ook al jong was overleden, moest mijn moeder die huishouding runnen. Dat was, met al die dienstbodes voor het hotel inbegrepen, een hele onderneming. Op de foto van die oude ansichtkaart met Hotel Hommes staat ze, met een wit schort voor, op de stoep. Het huis in Finsterwolde waar ze woonden — en waar ook alle kinderen zijn geboren — was prachtig. Het staat er nu nog, schuin tegenover het hotel.”

Neem- en eetrecht
Meer dan een eeuw voordat bisschop Muskens opzien baarde met zijn uitspraak dat een waarachtig hongerende wel een brood zou mogen ‘nemen’, had Jan Poppes Hommes het neem- en eetrecht verdedigd.Vooral de onjuiste uitleg door derden had evenals bij de bisschop in onze dagen, veel deining veroorzaakt. Tegenstanders, onder wie als progressief bekenden, beweerden opeens dat hij wilde aanzetten tot het vrij beslag leggen op (lees: stelen van) kleding, gereedschap of iets anders, en men dit desnoods “voor de ogen van de rechtmatigen bezitter ver- of gebruiken” kon. Dit was echter geenszins wat Hommes voor ogen stond. Hij noemde dat deel van iemands bezit dat “voor direct of later gebruik bestemd” was, nu juist “onschendbaar”, omdat men iemand wel in groot gevaar zou kunnen brengen door hem zulks af te nemen. Het was de reeds toen bestaande overvloed, welke volstrekt onevenredig was verdeeld, die Hommes in het geweer had doen komen. “Indien wij van neemrecht spreken” (dan doen wij dat) omdat al wat is, voor allen is.” De natuur (en voor de gelovigen god – door Hommes klein geschreven) had dit niet met een bijzondere verdeelsleutel “ter bechikking gesteld”.

Duistere stijl

Het gehele betoog, ondertekend met het pseudoniem Uw vriend X, is met 440 regels wel erg breedvoerig. Het mag dan ook geen verbazing wekken dat de samenstellers van het, helaas op details toch niet altijd even punctuele, Biografisch Woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland (deel 2, 1987) hebben gewezen op Hommes’ “duistere stijl” inBrochure Loonwerk en zijne gevolgen, verschenen omstreeks 1905 verband met zijn twintig brochures. Dat komt wel overeen met wat Domela Nieuwenhuis in zijn herdenkingsartikel van woensdag 15 november 1916, vier dagen na Hommes’ verscheiden, op de voorpagina van zijn tweemaal per week verschijnende krant De Vrije Socialist — losse nummers 4 cent — over zijn overleden vriend schreef: “Hij was een scherpzinnig man, en als hij zijn gedachten wat duidelijker had kunnen uitdrukken, dan zou er nog veel meer kracht van hem zijn uitgegaan.”
Eén van die vele uitgaven is Loonwerk en zijne gevolgen: I. Theorie; II. Practijk, verschenen omstreeks 1905. De uitgave is gerealiseerd door Drukkerij De Samenwerking te Winschoten, maar daarin wordt geen jaartal vermeld. Het eerste gedeelte bestaat uit een gedetailleerde beschouwing over Hommes’ individueel-anarchistische standpunten, het tweede gaat over de veelzijdige praktische belevenissen van een anarchist in Oost-Groningen van anno de eeuwwisseling. Bijzonderheid is dat Hommes op de achterzijde van de brochure heeft laten drukken dat men bij hem boeken kan lenen, respectievelijk kopen, van Ludwig Büchner (1824-1899), Spinoza, Darwin, Bakoenin, Mutatuli, Domela Nieuwenhuis en van hemzelf.

‘Vrijdenkerskongres’
Samen met Ferdinand Domela Nieuwenhuis vertrok Jan Hommes naar Rome om het ‘Vrijdenkerskongres’ in april 1904 te kunnen bijwonen. Onderweg schreef hij een tijdlang elke dag, dan weer om de twee dagen, een briefkaart naar huis.
“Er was een enorme stapel van,”vertelde Eppo Veldkamp. “Mijn moeder had ze bewaard, enuit dat wat hij daarop geschreven heeft, zou je ook nu nog een heel verhaal kunnen maken. Helaas is er niets meer van over: tijdens de laatste dagen van de Tweede Wereldoorlog zijn die allemaal bij de branden in de Guldenstraat van de stad Groningen verwoest.
Jaren later schreef Hommes in een terugblik op bezoek aan Rome dat hij aanvankelijk diep onder de indruk was geweest van de aanwezigheid van al die mensen. “Wat een opoffering in het belang van de lijdende mensheid.” Toen enkelen hun enorme geleerdheid hadden blootgelegd en hadden betoogd dat in de allereerste plaats scheiding van kerk en staat nodig was, werden dezen met een daverend applaus beloond. Daarop kreeg een Franse arbeider het woord, die meende dat de Weekblad De Arbeider, één van de kranten waarin bijdragen van J.P. Hommes werden opgenomenloonslaven moesten ophouden te werken voor kerk en staat, en men de algehele vrijheid der individuen moest vooropstellen. Dan zou het roven van kerk en staat vanzelf vervallen. Daarna had echter niemand de spreker meer kunnen verstaan als gevolg van het gebrul en het geschuifel met de voeten. Toen de man toch verder sprak, “begonnen bijna alle heeren en dames vrijdenk(st)ers te loeien, zoals beesten dat kunnen doen,” schreef Hommes. Op die manier werd de spreker gedwongen zijn betoog te staken en de tribune te verlaten. “Wat zegt gij nu van zulke vrijdenkers?” vroeg Hommes aan zijn vriend Domela Nieuwenhuis. Deze reageerde slechts door midden van een eenvoudig schouderophalen. Ondanks verschillen in reactie hebben de beide mannenook tijdens die onderneming een goede verstandhouding kunnen bewaren, getuige ook Nieuwenhuis’ gedenkwoorden van 15 november 1916: “De aangenaamste herinneringen hebben wij van hem als reisgenoot.”

Dwaalspoor
In de brochure Gedachten van den eenzame in het Noorden, in het begin van de twintigste eeuw gedrukt, beklaagde Hommes zich erover dat men niet serieus met hem heeft willen discussiëren, maar hem als een waanzinnige afschilderde en op die manier de werkende klasse op een dwaalspoor had gebracht. “Dat plezier gun ik geen enkele redakteur of propagandist”, schreef hij.
Hommes was van mening dat een vrije samenleving ook tot de mogelijkheden behoorde, ook al zouden degenen de geheel of gedeeltelijk van de arbeid van anderen wilden leven, uit zelfbehoud absolute vrijheid moeten afraden. Maar ook de “makelaars of voorlichters in socialisme” verweet Hommes “nadeel te doen aan den natuurlijken vooruitgang . . . De werkmenschen die ons verlossen moeten, hebben alleen de opwekking tot zelfdenken van noode. Propagandisten die uit “alle hoeken en vooral uit de steden” kwamen, gooiden volgens hem roet in het eten door te doen “gelijk de schoolmeestersBijzondere versie van de prachtkop van Domela Nieuwenhuis met de kinderen: zij pompen de werkmenschen vol met leerstellingen, welke in de steden en kongressen zijn uitgebroed, inhoudende dat abolute vrijheid onnatuurlijk zou zijn”. Als een arbeider zich bij Hommes kwam beklagen en hem dan om raad vroeg, omdat er maar geen verbetering merkbaar werd, luidde zijn antwoord steeds: “Eigen schuld, raadpleeg uw eigen behoeften, denk zelf over uw toestand na in plaats van naar anderen uw oren te laten hangen.
“Door vrijen arbeid voorzie ik in mijn onderhoud. Door ruiling verkrijg ik van anderen wat ik verder nodig heb”, luidde een van zijn beginselen. Dat de overheid, met name in die context bij Hommes bepaald niet in een goed blaadje stond, bleek uit zijn woorden: “De staat kan men zich het beste voorstellen als een rooverbende met een hoofdman, waarom al de rovers zich centraliseren . . . De staat brengt niets voort. Integendeel.” En over de vele handlangers van die overheid schreef hij: “De staatsambtenaren hinderen de individuen in al hun ondernemingen.”
Vooral wat dat laatste aangaat, is er — ongeveer een eeuw nadat Hommes al die gedachten aan het papier toevertrouwde — nog niets veranderd.

*****

(*) Een omvangrijk en fraai uitgegeven boek uit 2003, geschreven door Teun Jan Zanen, de denker en doener achter de huidige Partij voor het Noorden.

(**) Eppo Veldkamp (1915-2005), decennialang een persoonlijke vriend, heeft mij, met tal van verhalen over zijn beide grootvaders, en over zijn eigen strijd op de Grebbeberg in 1940, aardig wat materiaal geleverd voor diverse zaterdagse bijlagen van de noordelijke dagbladen; soms werden die bijdragen ook door kranten elders in den lande gepubliceerd.

*****

Afbeeldingen

1. Jan Poppes Hommes met zijn tweede vrouw Pieterke Winter.
2. Straatbeeld in het dorp Finsterwolde, omstreeks 1900.
3. Hotel Hommes te Finsterwolde werd in 1883 gebouwd; hier op de foto kort na de vorige eeuwwisseling. Rechts in de deuropening staat Gezina Hommes, die na het overlijden van haar moeder in 1901 (die al de tweede mevrouw Hommes was) als hoofd van de huishouding fungeerde.
4. Voorplat van het in 2003 verschenen boek van Teun Jan Zanen: Macht en onmacht — 130 jaar vakbeweging in Groningen.
5. Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919).
6. Brochure Loonwerk en zijne gevolgen, verschenen omstreeks 1905.
7. Weekblad De Arbeider, één van de kranten waarin bijdragen van J.P. Hommes werden opgenomen.
8. Bijzondere versie van de prachtkop van Domela Nieuwenhuis.

7 gedachten over “Jan Poppes Hommes — Een vrijdenker met een luxe hotel”

  1. En toch logeerde Domela niet alleen bij Hommes, als hij in Finsterwolde kwam. Dat deed hij ook meermalen bij de broer van mijn overgrootmoeder. Deze Harm Tuin, vader van de Groninger burgemeester Jan Tuin, kreeg als dank voor die logeerpartijen Domela’s geschilderde portret, dat nog tot Harms’ dood in de jaren vijftig boven diens kachel hing.

  2. Voor deze ‘herplaatsing’ — het artikel verscheen bijna gelijkluidend, ruim zes jaar geleden in de verschillende edities van het Groninger Dagblad, Groninger Dagblad Stad en enkele van de Drentse Courant — heb ik nog weer in de nodige literatuur gelezen en heb ik tevens gericht nog weer één en ander opgezocht, en daarbij ben ik de familie Tuin veelvuldig tegengekomen.

  3. Dat “werken in commune” wordt wel eens ten onrechte geromantiseerd. Het was de kleine aannemerij al sinds de achttiende eeuw gebruikelijk om op gezamenlijke rekening van winst en verlies te werken. We noemen dat tegenwoordig VOF. Vooral bij dijkwerkers was dit heel gebruikelijk.
    Hommes was volgens mij vooral zo bedreigend voor de politieke elite van Finsterwolde omdat hij zelf – net als zijn plaatsgenoot Kaspers – qua leefstijl dicht bij de boeren kwam. Zijn hotel bood de arbeidersbeweging een vergaderlokaal en toen hij het verkocht was de door de boeren gedomineerde gemeenteraad er als de kippen bij het pand te kopen. Zij hadden niet kunnen voorzien dat het gebouw enkele jaren later door het algemeen kiesrecht alsnog min of meer in handen van de tegenpartij zou komen. De gedenksteen de de boerenbestsuurders aanbrachten, raakte dan ook zoek bij een verbouwing in de jaren vijftig. De steen kwam na 1990 nogmaals boven water, werd afgeleverd bij het gemeentehuis in Beerta, maar raakte naar verluidt weer zoek.
    Hommes, Tuin en anderen hebgben nog wel zoveel invloed gehad dat een kwart van de mannelijke bevolking in 1918 ondanks de stemplicht bij de verkiezingen niet ging stemmen. Ook vakbondsafdelingen kwamen in Finsterwolde eerst niet van de grond. Als er gestaakt werd, waren het vooral lokale stakingen zonder stakingskas, in stand gehouden door collectes. Pas toen de rode zon in het oosten leek op te komen, kreeg men nieuwe hoop.
    Hommes’ leefstijl kreeg minder navolging. Als we de verhalen van Oabel Oabels mogen geloven, staakten de arbeiders van Ganzendijk bij het brandblussen omdat er niet genoeg jenever werd uitgereikt. En dat in de tijd dat Hommes aan geheelonthouding, vegetarisme en naaktzonnen deed..

  4. In het Biografisch Woordenboek van het socialisme en de Arbeidersvereniging in Nederland (www.iisg.nl) woord evenals in uw artikel geschreven over het feit dat het Hommes bedroefde dat geen van zijn kinderen zijn strijd voortzette. Er wordt echter meliding gemaakt van een pleegdochter Teelke die met de SDAP-er Hendrik Spiekman huwde.

    Is er iets bekend over deze pleegdochter? Wie waren haar ouders? En waneer en waarom heeft Hommes haar in huis genomen?

  5. Degene, die mij daarop antwoord had kunnen geven, en van wie ik alle documentatie voor het artikel in kwestie had gekregen – en dat ik al eerder in de verschillende edities van het toen nog bestaande Groninger Dagblad en de Drentse Courant had gepubliceerd – was een langjarige, en dus ook ‘oude’ (maar jong gebleven) persoonlijke vriend van mij: Hommes’ kleinzoon Eppo Veldkamp, die twee jaar geleden is overleden. In die documentatie bevond zich echter niets dat mij op het door u aangestipte punt zou hebben kunnen verder helpen.

  6. Geachte heer of mevrouw Spiekman,
    Ik kwam vandaag op het internet uw vraag (van 21 november 2007) tegen over Teelke Spiekman-Hommes, pleegdochter van Jan Poppes Hommes uit Finsterwolde. U vroeg of er iets meer bekend was over haar: over haar ouders en waarom zij was opgenomen in het huis van Jan Poppes Hommes. Ik hoop u een klein beetje meer te kunnen vertellen over Teelke, haar broers Sebo en Poppo, haar ouders, en over wat verhalen die ik over hen heb gehoord. Haar oudste broer Sebo Jan (van 1868) was mijn grootvader, en ik heb altijd veel oor gehad voor alle familieverhalen. Ik zou het werkelijk fantastisch vinden als u mij zoudt willen bellen of mailen! Misschien kunt u ook mij nieuwe dingen vertellen over Teelke en haar opmerkelijke man Hendrik Spiekman…
    Ik ben te bereiken op
    tel.035-6838882 in Hilversum; of e-mail: schoorlhommes@marnico.nl
    Met vriendelijke groet, Marijke
    (Marijke Schoorl-Hommes)

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *