Boeken leg ik nooit op de schenktafel, ook geen boek
dat per ongeluk in de top 10 is terechtgekomen, om daarmee van een actuele en contemporaine houding te getuigen: kijk mij toch eens! Tommy Wieringa!
Zeker geen echte boeken, want voor men het weet valt er een scheut absint over. En hoe zou dit antiquarisch te benoemen zijn: ‘enige vochtschade’? Men houde zijn boeken weg van feesten en partijen. Maar wat een feest is het eigenlijk om enig boek in bezit te hebben? En hoe komt dat?
Voor het eerst beken ik hiermee dat mijn interesse in het verzamelen van Couperus gewekt werd door muziekvrienden. Hun woning was uit de jugendstil- of art nouveau-periode, mijns inziens een voortreffelijke tijd voor liefhebbers en kenners van oorspronkelijke en fijngevoelige kunst, in dit geval dus de architectonische discipline. Had ik daar oog voor? Was ik niet te jachtig en neurastheen? Ik herinner mij nog goed dat het prachtgebouw van De Utrecht, geopend in 1902, had te wijken voor de aanleg en bouw van Hoog Catharijne, in de provinciestad Utrecht. Als opgroeiend kind was mijn wens eens even dit gebouw binnen te gaan, zo subtiel maar doordringend dat mijn moeder besloot hieraan tegemoet te komen. Een paar minuten: ‘Nee jongen, niet iedere dag en we gaan er ook niet wonen.’
Deze herinnering staat me helderder voor de geest dan het besluit om dit gebouw op te offeren. Ja zeker, ik zette bij vol bewustzijn mijn handtekening onder een bezwaarschrift tegen het elimineren van dit monument. Met somberheid en weemoed, ook weer niet geheel onwelkom.
Uiteraard trok mij het perceel van die muziekvrienden aan. Binnenshuis bevond zich een selecte keur aan meubilair en voorwerpen uit genoemde fijngevoelige periode. Zo kreeg ik een even breekbaar als fraai kunstwerk als asbak aangeboden. De golvende haren van een jonge vrouw, die de asbak omvademden als een kleine vijver, waaruit dan omgekeerd ook de golving van het haar te zien was. ‘Net een waterval met maling aan de zwaartekracht.’ In een der kamers hing een vrij grote aquarel van Alma Tadema, ik meen in gele en okeren tinten. Men schrijft hier een tijd voor Tadema bekendheid kreeg, opnieuw aandacht, door een zogeheten kleurenbijlage van Vrij Nederland.
En wat stond er zoal in de boekenkast? Eerste uitgaven van Louis Couperus en tijdgenoten. Die boeken vond ik het mooist van het hele huis. Van band tot band een verrassing die zou blijven deprimeren tot ik die boeken zelf had, met vervolgens de teleurstelling dat het verlangen dieper was geweest dan de ziekelijke bevrediging ervan, ik heb hier eerder op gewezen.
Behalve het onweerstaanbare uiterlijk van deze boeken, stond hierin te lezen hoe Couperus spelde. Ik bedoel: hoe het er bij zijn leven uitzag binnen en buiten!
Spelling, uiterlijk en het feit dat deze boeken zeldzaam waren, bracht me geheel naar mijn zin tot de overtuiging dat mij niet anders meer stond te doen dan het verwerven van zulke boeken.
Over prijzen werd in dat huis van die muziekvrienden nooit gesproken. Wel kreeg ik advies om eens naar dit of dat antiquariaat te gaan. Dat deed ik nooit met tegenzin, maar wel met de vraag wat mij hierin nu precies dreef. Hoe kon ik dat uitleggen? Daar ben ik ook nooit aan begonnen, hooguit een metaforische verklaring met uiteraard sterk overdreven en afleidende drijfveren.
Het domme beginnersgeluk: voor vijf gulden de eerste druk van Korte Arabesken. Ik koester deze aanwinst nog steeds. En de snel volgende realiteit. De werkelijke bedragen. Hoe ik daar tegen aankeek en zelfs wende, altijd weer nog een ‘paar gulden meer’. De waarheid: een beminnelijk raadsel even feestelijk als een onontkoombaar en tragisch geluk van weemoed op weemoed gestapeld.
Wat een aardige serie – komt hier nog een vervolg op, want dat zou me wel interesseren, bijvoorbeeld hoe het eerste door de schrijver zelf aangeraakte voorwerp werd verworven. (Ik heb het altijd jammer gevonden dat we zo weinig weten over de totstandkoming van de Eekhof-collectie. En inmiddels de mooist ontsloten privéverzameling van Couperus is die van Ruud Veen.)