Professor Kutscher
In zijn jeugdherinneringen Jugend an der Isar memoreert de in München geboren Schalom Ben-Chorin (1913-1999) een amusant voorval met de befaamde Artur Kutscher (1878-1960), één van de grondleggers der theaterwetenschap, die vanaf 1915 aan de universiteit van de Beierse hoofdstad doceerde. Deze geleerde gedroeg zich niet als de traditionele kathederfiloloog die zich uitsluitend beperkte tot de alom gearriveerde, eigentijdse auteurs, maar hij hield tevens de vinger aan de pols als het ging om nieuw werk van beginnende, en dus meestal (nog) onbekende schrijvers. Ondanks zijn Duits-nationale gezindheid stond Artur Kutscher in letterkundig opzicht niet alleen open voor andere, maatschappelijk-progressieve stromingen, maar omarmde hij deze zelfs.
Ook in menig ander opzicht gedroeg Kutscher zich als een ware non-conformist, wiens leermethode zich niet beperkte tot de collegezaal. Befaamd waren zijn excursies, telkens aan het einde van het semester: Londen, Parijs en zelfs Moskou vormden het doel van zulke ondernemingen, welke in die tijd hoogst ongebruikelijk waren en hem de bijnaam Reiseonkel der Universität opleverden.
Vulkaanachtige eruptie
Reeds vanaf 1911 hield Kutscher ‘zitting’ aan een stamtafel in café Die Krokodille, waar de leden van de dichterkring Junges Krokodil bijeenkwamen. Op een dag in 1913 wilde hij zijn toehoorders deelgenoot maken van een net verschenen eruptie van echte lyriek die hij maar direct had meegenomen. ‘Morgenrot, Klabund, Die Tage dämmern!’, riep hij, de titel van de bundel citerend, opgetogen uit. Vervolgens hield Kutscher een referaat over deze bijzondere, nieuwe dichtkunst. En van poëzie wist de professor wel degelijk iets; ooit had hij gesteld: ‘Lyriek is taalmuzikale wetmatigheid.’
ES HAT EIN GOTT
Es hat ein Gott mich ausgekotzt,
Nun lieg ich da, ein Haufen Dreck,
Und komm und komme nicht vom Fleck.
Doch hat er es noch gut gemeint,
Er warf mich auf ein Wiesenland,
Mit Blumen selig bunt bespannt.
Ich bin ja noch so tatenjung.
Ihr Blumen sagt, ach, liebt ihr mich?
Gedeiht ihr nicht so reich durch mich?
Ich bin der Dung! Ich bin der Dung!
Nadat de hooggeleerde heer nog enige verzen uit de nieuwe bundel had gedeclameerd en ze vervolgens aan een analyse had onderworpen, nam een jonge – eerste of tweedejaars – student genaamd Alfred Henschke het woord en waagde het de exegese van Kutscher tegen te spreken. De prof gaf hem daarop te verstaan dat hij die belangrijke dichtkunst simpelweg niet begréép. Deemoedig verklaarde de jongeman dat hijzelf de dichter Klabund was en dat die naam een samentrekking was van Klabautermann en Vagabund. Even was Kutscher de kluts kwijt, doch snel herstelde hij zich en verklaarde hij vanaf Olympische hoogte: ‘Dat zegt niets. Interpretatie is geen taak van de dichter maar van de criticus.’
Gedoemde dichter
Alfred Henschke was als zoon van een apotheker in 1890 te Crossen an der Oder geboren. Hij volgde studies literatuur en filosofie in München en Lausanne, maar voltooide deze niet. Dat zal mede een gevolg zijn geweest van ernstige longproblemen, die hem vanaf zijn zestiende jaar noopten veelvuldig perioden in Zwitserse sanatoria door te brengen, en daardoor groeide al spoedig het besef dat hem geen lang leven beschoren zou zijn.
Dat verklaart wellicht ook dat veel van zijn prozawerken, ondanks de vormbeheersing en vlotte stijl, hier en daar iets oppervlakkigs hebben. Stilistisch beschouwd bevinden deze zich, evenals zijn lyriek en de drama’s, ergens tussen impressionisme en expressionisme in. Daar moet echter direct aan worden toegevoegd dat hij, als we zijn gehele oeuvre beschouwen, zich in alle stijlen kon uiten: hij was een eclecticus pur sang.
Oeuvre
Met de dood op de hielen leidde Klabund een rusteloos bestaan. Vanaf 1912 tot aan zijn overlijden in 1928 heeft hij 76 boeken gepubliceerd: talrijke romans, korte verhalen, drama’s, verzamelbundels, alsmede bewerkingen van toneelstukken, en herdichtingen van Perzische, Chinese en Japanse lyriek, die hij op basis van reeds bestaande Franse en Engelse vertalingen produceerde. Naast werk van de Fransman Alphonse Daudet (1840-1897) vertaalde Klabund ook Engelse dichters.
Li Tai-Pe
Een prachtig voorbeeld van Klabunds vermogen tot vereenzelviging met de gevoelswereld van een totaal andere cultuur blijkt in de herdichting van verzen van Li Tai-Pe (702-763), die door het Chinese volk enorm werd vereerd en aanbeden. Deze artistiek op eenzame hoogte werkzame poëet werd een volksheld, en zijn bewonderaars stichtten zelfs een tempel voor hem.
DAS EWIGE GEDICHT
Ich male Lettern, von der Einsamkeit betreut.
Der Bambus wellt wie Meer. Aus Sträuchern fällt der Tau wie
Perlenschnüre.
Ich werfe Verse auf die leuchtenden Papiere,
Als seien Pflaumenblüten in den Schnee gestreut.
Wie lange währt der Duft der Mandarinenfrucht bei einem Weibe,
Die sie in ihrer Achselhöhle trägt? Wie lange blüht im Sonnenschein der Schnee?
Nur dies Gedicht, das ich hier niederschreibe,
O, daß es ewig, ewig, ewig steh!
Iemand die in staat blijkt een dergelijke, in elke vezel poëtische, tekst te realiseren en daarin de juiste toon weet te treffen zonder het Chinese origineel te kunnen lezen, is en blijft een groot dichter.
De bundel met 41 Nachdichtungen van Li Tai-Pe verscheen voor het eerst in 1916 in de onvolprezen Insel-Bücherei (nr. 201), maar is alleen nog antiquarisch verkrijgbaar.
Nieuwe uitgaven anno nu
Binnen Klabunds oeuvre nemen de 1500 eigen gedichten een bijzondere plaats in. Ze zijn in het kader van (één van de twee recente edities met) de complete werken bij Elfenbein Verlag te Berlijn in mei van dit jaar in twee banden met samen ruim duizend pagina’s opnieuw uitgegeven. Die uitgave kost vijfenzestig euro en is daarmede voor menig liefhebber van Klabunds dichtkunst een niet of moeilijk te realiseren aanschaf, maar voor degenen die niet over een goed gevulde beurs beschikken en tegelijkertijd bereid zijn met een representatief deel uit het lyrische werk genoegen te nemen, is er een mooi klein boek beschikbaar met een waardige keuze uit het geheel. Daarin zijn eveneens de autobiografische elementen weer te vinden, niet in de laatste plaats in de gedichten over het Zwitserse Davos met de longklinieken, in het, redactioneel zo betitelde, hoofdstuk Zauberberg – een thans directe verwijzing naar de gelijknamige roman van Thomas Mann uit 1924, waarin een langdurig verblijf aldaar wordt beschreven. Klabund overleed er in 1928.
Veranderende inzichten
Tijdens zijn leven bleef Klabund een ietwat ongrijpbare figuur, die zich soms zeer impulsief, dan weer uiterst contemplatief toonde. Zo gaf hij in 1914 blijk van een pijnlijk nationalisme en uitte hij dat publiekelijk door zich uit te spreken vóór de oorlog:
Mädchen, eure Ehre
Schützen die Gewehre.
Hebt das Herz empor,
Kriegsfreiwilige vor!
Die laatste regel nam Klabund zelf heel letterlijk, maar enkele jaren later was hij van inzicht veranderd en betoonde hij zich een overtuigd pacifist. Tijdgenoot Ludwg Rubiner (1881-1920), een verklaard voorstander van geweldloosheid, nam Klabund diens houding zeer kwalijk en noemde hem in een kort, vernietigend stukje in 1917 een conjunctuurventje.
Na de oorlog beschouwde Klabund elke eigen versregel als een ‘oorlogsverklaring’ jegens bestaande conventies en kleingeestigheid. Die antiburgerlijke insteling zorgde ervoor dat hij betrokken raakte in morele en politieke schandalen. In 1919 werd hij een tijdje opgesloten, omdat hij zich had ingezet voor de socialistsche publicist Erich Mühsam (1878-1934). Zelfs in een proces wegens godslastering raakte hij verwikkeld.
Thans relatief onbekend
In zijn korte romans vinden we, naast de expressionistische elementen, invloeden van de dichter François Villon, en van de Duitsers Heinrich Heine en Frank Wedekind. Ze bevatten autobiografische elementen, zijn veelal doordrenkt van erotiek, en niet zelden behandelen ze historische thema’s.
Hoewel er tot in het begin der jaren zeventig van de vorige eeuw diverse verzamelbundels met werken van Klabund zijn uitgegeven, geniet de man thans geen grote bekendheid meer. Opvallend is dat hij ook nauwelijks meer, uitgebreid of en passant, voorkomt in overzichten van de Duitse literatuur die na de Tweede Wereldoorlog zijn verschenen. Positieve uitzonderingen vormen Die Deutsche Literatur der Gegenwart, uit 1957, van K. A. Horst, uitgegeven door Nymphenburger Verlagshandlung te München. Zes keer komt Klabund hierin aan bod, steeds in de juiste context met een bondige vermelding. Insels Literarischer Führer (durch die Bundesrepublik Deutschland), (Insel Verlag, 1974) — de Duitse tegenhanger van Querido’s letterkundige reisgids van Nederland (uit 1982) bij ons —, is eveneens goed gedocumenteerd, en dat geldt evenzeer voor Fritz Martini’s Deutsche Literaturgeschichte (1949), waarvan de laatste, 19de, druk in 1991 bij Kröner in Stuttgart is verschenen, doch sedertdien helaas is uitverkocht en niet opnieuw zal worden uitgegeven. Hierin wordt Klabund wel degelijk op waarde geschat. Datzelfde geldt voor The Oxford Companion to German Literature, dat een goed artikel aan Klabund wijdt, ondanks minimale omissies.
Eveneens bij Kröner verscheen onlangs een nieuwe, aangepaste, (tiende) editie van Elisabeth Frenzels Stoffe der Weltliteratur, een dwarsdoorsnede van de thema’s die een vooraanstaande plaats in de literatuur hebben. In driehonderd artikelen passeren niet alleen de beroemdste teksten de revue, maar komen tevens de minder bekende aan bod en wordt verwezen naar muzikale bewerkingen van de stof in kwestie. Naast een deel van de hieronder vermelde werken van Klabund wordt ook diens ballade over de Aztekenkeizer Montezuma (1919) in de juiste context geplaatst. (Voor de belanghebbende biedt het omvangrijke meesterstukje van mevrouw Frenzel een ongekende schat aan steeds gerelateerde informatie.)
Terugblik
In zijn herinneringen aan de fameuze gouden jaren twintig laat de schrijver Max Krell (1887-1962) in Das alles gab es einmal uit 1961 — en waarvan de Rowohlt-editie uit 1965 het afgelopen jaar plotseling regelmatig in diverse antiquariaten opduikt — iedere auteur van naam opdraven, inclusief alle directe vrienden en indirecte bekenden van Klabund, behalve de man zelf. Het bewijst eens te meer dat memoires een zeer subjectief karakter hebben en dat geldt, mutatis mutandis, eveneens voor literatuurgeschiedschrijving.
Klabunds bekendste werken
Van die tientallen boeken worden in de meeste Duitse overzichten maar een paar meer genoemd, die antiquarisch de laatste halve eeuw ook in Nederland nog zijn blijven rouleren, zoals het gepassioneerde Borgia (1928), een historische famlieroman, en nog de succesvolste van zijn prozawerken: de schelmenroman Bracke (1918) over een zestiende eeuwse Uilenspiegel in Duitsland, maar dan mét altruïstische trekken, alsmede Der Kreidekreis (1925), een virtuoze herdichting in toneelvorm naar het Chinees, welke acht jaar later door de componist Alexander von Zemlinsky (1871-1942) werd omgewerkt tot opera, en nog weer later Bertolt Brecht (1898-1956) inspireerde tot Der Kaukasische Kreidekreis (1944/45). Eveneens rouleert in onze dagen nog de band Romane der Leidenschaft, een bundeling van vier korte romans over historische figuren: Soldaat Moreau (1916), tsaar Peter (1923), de uiterst dubieuze monnik Raspoetin (1928), en de profeet Mohammed (1918).
Literatuurgeschiedenis
Twee beknopte overzichten van de literatuurgeschiedenis heeft Klabund samengesteld, van de Duitstalige in 1920, twee jaar later die van de rest van de wereld. Beide boeken dragen de toevoeging in einer Stunde. Hoewel dat, met een omvang van 200 tekstpagina’s per deel, niet letterlijk bedoeld kan zijn, geeft het wel aan dat er van een overzicht in vogelvlucht sprake is. Dat voor de schrijver direct lichamelijke gevoel van de naderende dood heeft ook hier zijn uitwerking niet gemist, helaas ook in negatieve zin. Zo heeft Klabund de Nederlandstaligen letterllijk in een handomdraai de revue laten passeren: Multatuli komt als J.D. Dekker aan bod, ‘De realist Louis Couperus’ wordt in goed één regel met veertien woorden (inclusief twee titels) afgewerkt, maar Henriëtte Roland Holst krijgt zes regels, waarin alleen haar Garibaldi-roman met een zeer slordig geciteerde titel, De Held en den Schar, wordt vermeld. Dezelfde onoplettendheid met Nederlandse namen is te vinden in zijn eerder genoemde roman Pjotr, meer specifiek in die onderdelen over het vermeende verblijf van de tsaar in onze contreien. Ware het niet dat in tal van buitenlandse overzichten de Nederlandse literatuur veelvuldig als een melaats stiefkind wordt behandeld, zou je mogen vrezen voor het algehele kaliber van de twee boeken, die later nog zijn omgewerkt tot één geheel, Klabund – Literaturgeschichte, een jaar na diens heengaan uitgegeven door Phaidon, onder redactie van Ludwig Goldscheider, die niet even de moeite heeft genomen de beweringen van Klabund aan een kritische blik te onderwerpen. Dergelijke eenmans-ondernemingen blijven onder bijna alle omstandigheden uiterst subjectieve projecten. Desniettemin is en blijft het amusante lectuur met hier en daar anekdotische gegevens die je elders niet tegenkomt.
Vriendschappen
Veel, al dan niet literaire, vrienden wist Klabund een leven lang aan zich te binden, zoals Frank Wedekind (1864-1918) en Gottfried Benn (1886-1956), die hij in zijn gymnasiumjaren te Frankfurt aan de Oder had leren kennen. Die laatste — gedurende de rest van zijn leven omstreden gebleven, nadat hij in de jaren dertig, zij het tijdelijk, aardig wat sympathie voor het nationaal-socialisme had gekoesterd, en over wie mede daarom ook anno nu nog niet het laatste woord is gezegd hield de grafrede voor Klabund, welke ook in druk is verschenen (1928).
SOMMERABENDE, IHR LAUEN
Bettet mich auf eure Kissen,
Laßt in Fernen, dunkelblauen,
Meiner Träume Wimpel hissen.
Stunden, die am Tag sich placken,
feiern nächtlich froh verwegen,
und ich fühl um meinen Nacken
Zärtlich sich zwei Arme legen.
Ist die Seele liebeswund?
Heißren Atem haucht der Flieder,
Und der rote Himmelsmund
Neigt sich üppig zu mir nieder.
(Uit: Der himmlische Vagant, 1919)
Dit gedicht is, samen met enkele andere uit dezelfde bundel — die een hommage is aan galgenbrok/dichter François Villon (ca.1431-ca.1474) , alsmede tal van andere (o.m. het bovenaan geciteerde) te vinden in:
Klabund: Das Leben lebt – Gedichte. Ausgewählt und herausgegeben von Joseph Kiermeier-Debre; 191 pag., kleine paperback (Originalausgabe); München 2003, Deutscher Taschenbuch Verlag, ISBN 3-423-20641-1. (Prijs in Duitsland € 7,—.)
Elisabeth Frenzel: Stoffe der Weltliteratur — Ein Lexikon dichtungsgeschichtlicher Längsschnitte. 10. überarbeitete und erweiterte Auflage unter Mitarbeit von Sybille Grammetbauer. XX + 1144 pag., geb. in linnen, Kröner TA 300. Stuttgart 2005, Alfred Kröner Verlag, ISBN 3-520-30010. (Prijs in Duitsland € 29,80.)
NB: In Nederland kosten Duitstalige uitgaven gemiddeld zo’n 50% meer, behalve bij boekhandel Die Weisse Rose in Amsterdam.