Op het breukvlak van de negentiende naar de twintigste eeuw
Aan de spannende vooravond van de twintigste eeuw, gedurende de Wereldtentoonstelling van 1900 te Parijs — die in meer dan één opzicht een waardige afsluiting van de negentiende eeuw werd, en tegelijkertijd een belofte voor de twintigste eeuw inhield —, gingen terugblikken min of meer gelijk op met vergezichten, die al dan niet door het futurisme waren geïnspireerd. Parallellen en contrasten werden gepresenteerd in allerlei aspecten van niet alleen de diverse kunsten, maar eveneens van de kunstnijverheid. Alles opgeteld bekeken, was die ‘wereldomspannende’ gebeurtenis in de Franse hoofdstad een vruchtbare smeltkroes, niet in de laatste plaats voor de cultuurindustrie, welke in de loop van die twintigste eeuw steeds meer greep heeft gekregen op het aanschijn van vele culturele gebeurtenissen, in ieder geval voor zover dat de professionele kunsten betreft.
De twintigste eeuw was die der superlatieven, in zowel positieve alsook in negatieve zin. Deze bood niet alleen ruimte voor een verdere opmars van de arbeidersbeweging, maar evenzeer voor de woelige veranderingen in alle uitingen van kunst en cultuur. In bijna elke levenssfeer hebben zich spectaculaire wijzigingen voorgedaan, maar vooral het muziekleven is direct vanaf het begin van die nieuwe eeuw op zeer radicale wijze veranderd ten opzichte van de daaraan voorafgaande honderd jaar.
Enrico Caruso
Direct aan het begin van de toen nieuwe eeuw, in 1902, heeft de legendarische Italiaanse tenor Enrico Caruso (1873-1921) gezorgd voor een doorbraak van de grammofoonplaat, nadat Thomas Alva Edison (1847-1931) in 1877 de fonograaf en Emil Berliner (1851-1929) in 1887 de grammofoon had uitgevonden. Caruso’s wapenfeit is door de zegetocht van de compact disc aan het eind van de twintigste eeuw geenszins verbleekt, getuige de vele verzamelaars van die aloude zwarte schijven van schellak, welke goed in staat zijn ons — op een heel wat passender wijze dan de nieuwerwetse, technisch perfecte spiegelplaatjes — mee te tronen in de mysterieuze sferen van vervlogen tijden. Dat deed, een halve eeuw later, de zangeres Maria Callas eveeens, zij het meerdere keren begeleid door enorme schandalen.
Twee jaar voorafgaand aan Enrico Caruso’s ’technische doorbraak’ had John Philip Sousa (1854-1932) (1) met zijn Marching Band tijdens de Wereldtentoonstelling in Parijs flink wat opzien gebaard. De toehoorders werden helemaal dolenthousiast. Ook het fenomeen Jazz dat tijdens dezelfde manifestatie werd gepresenteerd, zorgde voor heel wat opschudding. Daarmee was tegelijkertijd de geboorte van de Europese jazz ingeleid, al waren het aanvankelijk — opvallenderwijze — alleen klassieke componisten die zich erover hebben ontfermd: Claude Debussy en Igor Stravinski, Paul Hindemith en Darius Milhaud (1892-1974). Diens compositie La Création du Monde uit 1923 heeft, bedoeld of onbewust, een dubbele bodem. Met de integratie van dit nieuwe fenomeen in de eigen composities openden zij niet alleen nieuwe perspectieven voor de muziekwereld; tegelijkertijd namen zij afscheid van de muzikale tradities die de negentiende eeuw hadden beheerst. Die eerste pogingen om de al te strenge scheidslijnen tussen de klassiek-serieuze muziek enerzijds en amusementsklanken anderzijds enigszins te slechten, vonden hun weerslag in de andere kunsten, vooral in de literatuur en in het toen zo populaire cabaret. De pers volgde alles op de voet, met name de boulevardbladen, die ook toen reeds geheel waren vergeven van leugens en laster, lagen en listen, en deze maar al te graag onder de grote, met een, ook in die tijd reeds, foute honger behepte lezersschare hebben verspreid.
Subjectieve muziekgeschiedenis
Deze gebeurtenissen vanaf het begin van de twintigste eeuw worden in prettig leesbare stukjes aan de lezer gepresenteerd door Jochem Wolff en Armin Diedrichsen. Die twee bieden een subjectieve muziekgeschiedenis van die periode in veertig ‘verhalen’, steeds ingebed in een ruimer kader. Het geheel is een selectie uit een reeks van 120 thema’s, die tesamen een panorama van die eeuw boden voor een serie radio-uitzendingen. Die artikelen — van gemiddeld vijf bladzijden — behandelen niet alleen veelomvattende klassieke mijlpalen zoals de Salzburger Festspiele en de Donaueschinger Musiktage, maar eveneens het popfestival Woodstock. Veel bijdragen hebben een componist of uitvoerend kunstenaar als centrale figuur: van Sousa, via Jean Sibelius tot en met Dmitri Sjostakovitsj, van Edvard Grieg via George Gershwin tot Friedrich Gulda, van Bessie Smith tot John Lennon, en van ‘Lili Marleen’ tot Luigi Nono.
Soms zou je andere accenten wensen, zoals in het geval van Wilhelm Furtwängler, die Hitler en consorten helemaal niet zo gunstig gezind was. Of in het verhaal over Carl Orff, die daarentegen zo’n kwalijke rol heeft gespeeld tijdens de naziheerschappij. In interviews, vooral in de jaren zestig en zeventig, met zowel printmedia alsook via de beeldbuis, hamerde deze van hoogmoedsverplettering aan elkaar hangende man er steeds maar weer op dat hij geen lid van Hitlers NSDAP was geweest, doch juist daarmee legde hij steeds opnieuw zijn eigen, historische vergissing vast: Orff hoorde, juist vanwege zijn extreem opportunistische mentaliteit, in die weerzinwekkende sferen thuis.
Voor het overige is het een zeer aanbevelenswaardig boek.
*****
(1) John Philip Sousa is een Amerikaans componist en dirigent uit de periode der late Romantiek. Vanaf zijn zestiende was deze in Washington geboren Sousa orkestleider in een variété, en van 1890 tot en met 1892 was hij muziekmeester van het Marinekorps van de VS. Direct daarna richtte hij een eigen kapel op, die hij vanaf dat jaar over de gehele wereld heeft voorgesteld. Sousa had het tij mee als gevolg van de enorme immigratiegolf. Mensen die afkomstig waren uit Midden-Europa en uit het Verenigd Koninkrijk hebben zich over de gehele VS verspreid, en deze hebben er mede voor gezorgd dat er naast de reeds bestaande militaire kapellen een enorm bloei kwam in het aantal burgerkapellen. In vrijwel elke plaats van enige betekenis bestond er zo’n ensemble en dat had tevens als positieve keerzijde dat er ook een enorm potentieel aan enthousiast publiek bestond.
Sousa componeerde niet alleen een aantal operettes, maar daarnaast een symfonisch gedicht en suites voor harmoniekapel en symfonieorkest. Zijn grootste bekendheid dankt deze musicus echter aan de ongeveer honderd, vooral Amerikaanse, miltaire marsen. Vele daarvan worden nog regelmatig gespeeld: de bekendste van alle is wel The Stars and Stripes forever uit 1896, die de Nationale Mars van de Verenigde Staten is geworden. Vanwege de prominente plaats die John Philip Sousa heeft ingenomen, kreeg hij de eretitel ‘The March King’.
*****
Jochem Wolff und Armin Diederichsen: Zwischentöne — Musik-Geschichten aus dem 20. Jahrhundert. 200 pag., paperback; Deutscher Taschenbuch Verlag, München, 2001. ISBN 3-423-20469-9. Prijs € 9,—. (De prijs geldt in de BRD en in Amsterdam bij Boekhandel Die Weisse Rose.)
*****
Afbeeldingen
1. Voorzijde van het dtv-boek Zwischentöne met daarop een scène uit Alban Bergs opera Lulu, met Christine Schäfer en John Bröcheler.
2. De Franse componist Darius Milhaud.
3. John Philip Sousa, foto uit 1900.