Till Eulenspiegels lustige Streiche, opus 28 (1894/95)
De figuur Tijl Uilenspiegel was één van de lievelingshelden van de componist Richard Strauss, die voor het eerst met hem schijnt te hebben kennisgemaakt via de muzikale komedie van Cyrill Kistler (1848-1907), die in april 1889 in Würzburg in première is gegaan. Het thema liet Strauss niet meer los en hij liep sedertdien rond met het plan een volksopera over Tijlte schrijven. In zijn nalatenschap is wel een ontwerp-tekst gevonden, maar er waren geen bijbeorende muzikale schetsen. Die geplande opera vertoonde echter niet de geringste verwantschap met het symfonische gedicht met dezelfde titel. Daarvoor heeft Strauss gebruik gemaakt van het oude grollenboek Dil Ulenspiegel waarvan de oudste bewaard gebleven druk uit 1515 (Straatsburg) dateert, en in 1885 te Halle opnieuw was uitgegeven.
Nadere uitleg gevraagd
Toen dirigent Franz Wüllner (1832-1902) tijdens de voorbereidingen van de première van Strauss’ compositie — die op 5 november 1895 in Keulen moest plaatshebben — aan de componist om nadere uitleg vroeg, schreef deze hem dat hij onmogelijk een programma dienaangaande kon opstellen, omdat datgene wat hem voor ogen had gestaan bij diverse onderdelen van dit muzikale project, wel eens aanstoot zou kunnen geven. “Laten wij derhalve ditmaal de toehoorders zelf de noten laten kraken, die de guit hun biedt.” Wel wilde Strauss de beide Ulenspiegel-thema’s aangeven, die in het gehele stuk in de meest verschillende ‘vermommingen’ voorkomen tot aan de uiteindelijke catastrofe, wanneer Tijl Uilenspiegel wordt opgehangen.
De beide thema’s die Strauss in zijn brief aan Wüllner bedoelde, zijn blazersmotieven. Het éne is een drieste hoornmelodie, die onmiddellijk na de korte proloog opdoemt, het andere is een vrolijke achtste-figuur in de klarinet, die de indruk van een spottende buiging maakt. Later heeft Strauss echter alsnog een zeer gedetailleerd programma aan de uitleg omtrent de beide blazersthema’s toegevoegd. In totaal vallen er 26 capriolen en snaakse streken aan te wijzen, die Strauss ons in de aloude rondeau-vorm hier biedt via de klankkleuren van instrumenten afzonderlijk of in groepen. Een grappige, korte epiloog op het eerste thema, besluit de composite: Tijl mag dan dood wezen, de herinnering aan hem blijft zeker voortleven.
Orkestbezetting
Evenals bij voorbeeld Don Quixote heeft Richard Strauss zijn Till Eulenspiegel voor groot orkest gecomponeerd. Dat betekent onder meer een strijkersbezetting van meer dan zestig spelers — een aantal waarover zelfs veel van de middelgrote, professionele orkesten niet kunnen beschikken. De overige invulling van het ensemble vereist echter ook nogal wat musici: 3 fluiten met iccolo, 3 hob’s met Engelse hoorn, 3 klarinetten met basklarinet, 3 fagotten met contrafagot, 4 hoorns in F, 4 hoorns in D (ad libitum), 3 trompetten in F, 3 trompetten in D (deze ook weer naar believen), 3 trombones, tuba, pauken, triangel, grote trom, kleine trom en grote ratel.
*****
Ein Kurtzweilig Lesen von Dil Ulenspiegel. Nach dem Druck von 1515. Herausgegeben von Wolfgang Lindow; 304 pagina’s met 87 houtsneden; Reclams Universal Bibliothek (RUB nr. 1687); Philipp Reclam jun., Stuttgart. ISBN 3-15-001687-9. Prijs € 7,60. (Alleen in de BRD en in Nederland bij Boekhandel Die Weisse Rose geldt die prijs.)
*****
Afbeeldingen
1. Bandversiering van een Nederlands boek over Tijl Uilenspiegel in Vlaanderen.
2. Voorzijde Reclam-bandje met de geschiedenis van Dil Ulenspiegel.