De belangstelling voor de islamitische wereld is niet voorbehouden aan de 21ste-eeuwse ingezetenen van de — al dan niet mislukte — multiculturele samenleving. Ook in de negentiende eeuw hield men de ogen gericht op het Oosten, maar men bezag de Oriënt eerder met een smachtende dan een angstvallige blik; predikanten bezochten bijbelse locaties in Palestina, toeristen amuseerden zich bij pikante buikdansvoorstellingen, dichters lieten zich inspireren door Arabische en Perzische poëzie en kunstenaars schilderden pittoreske, oosterse straatjes. Met de werkelijkheid had deze hunkering naar de wereld van Duizend-en-één-Nacht natuurlijk weinig te maken; de zucht naar het Oosten werd vooral ingegeven door de weerzin tegen de moderne, indrustriële, westerse samenleving. De Oriënt diende voornamelijk als beeld van een onbedorven, maar tegelijkertijd sensueel lustoord.
Dat is kort gezegd het exposé van de dissertatie, waarop historicus Jan de Hond, conservator geschiedenis bij het Rijksmuseum Amsterdam, op 24 januari promoveerde. Bij de Primavera Pers verscheen een handelseditie van zijn proefschrift. Verlangen naar het Oosten is een interdisciplinair opgezette studie, waarin de auteur aan de hand van reisverhalen, poëzie, literatuur, theater, bijbelillustraties, schilderkunst, toegepaste kunst en architectuur de Nederlandse beeldvorming van het Oosten tussen 1800 en 1920 analyseert.
Jan de Hond, Verlangen naar het Oosten. Oriëntalisme in de Nederlandse cultuur ca. 1800-1920. Primavera Pers, ISBN: 978-90-5997-057-1, € 37,50, 424 pagina’s, 135 illustraties, grotendeels in kleur.