Een mengelmoes van goeden smaak en decadentie — Opstand (1901) van J.W. Broedelet

J.W. Broedelet (1877-1946) was, net als zijn kleinzoon Remco Campert, niet bang voor een beetje morele opschudding. ‘Herman ontwaakte in de armen zijner maîtres’ luidt de eerste zin van deze zo’n 600 bladzijden tellende roman over jonge lieden die het leven vurrukkulluk vinden en daar nog van genieten ook. Leuk en dapper, maar in het literaire Nederland van rond 1900 kun je het zo wel vergeten natuurlijk. […]

Het is altijd een genoegen om naar ‘Nederlands grootste levende schrijver’ Remco Campert te kijken en luisteren, zoals verleden week zondag. Maar dat grootsheid niet erfelijk is blijkt wel uit het werk van Camperts grootvader, die hij in een recente column in de Volkskrant weer eens noemde.

Johan W. Broedelet (1877-1946) is niet echt doorgebroken, hoewel hij ook niet in de categorie ‘obscuur’ valt: het was gewoon niet zo’n goed schrijver. Maar wél een leuke, interessante en curieuze schrijver! Zijn beroemde cultboek Hofstad (1909) wordt door vele liefhebbers van literair-historische curiosa gezocht. Althans, ik mag dat hopen, zeker na mijn bescheiden naspeuringen en aansluitend artikeltje. Remco Campert las het artikel in ieder geval, en dat doet natuurlijk deugd. Tot mijn grote verbazing bracht een exemplaar van Broedelets roman Opstand (Amsterdam, Veldt, 1901) enkele jaren geleden op een veiling maar liefst 130 euro’s op; dat is uitzonderlijk veel geld voor een obscure Nederlandse roman uit de rond1900.nl-school. En dat voor een roman die — eufemistisch gesteld — bepaald niet makkelijk leest.

Hofstad — dat hier helaas nimmer in de kast heeft gestaan maar dat ik wel graag (een oproep terzijde) zou willen bezitten — kun je voor je lol lezen, alleen al omdat Louis Couperus er prominent in optreedt. Broedelet kende de door hem beschreven Haagse kringen goed. In Opstand daarentegen, beschrijft hij kringen die hij voor zover mij bekend aanzienlijk minder goed kende, namelijk de wereld van de Amsterdamse socialistische en anarchistische bohème. Hoofdpersonen Karel, Henk en Ida lijken me dan ook niet gebaseerd op bestaande Amsterdamse figuren van rond 1900. Ik kan me natuurlijk vergissen, maar ik zie althans geen aanwijzingen.

Wel was Broedelet, net als zijn schrijvende kleinzoon, niet bang voor een beetje morele opschudding. ‘Herman ontwaakte in de armen zijner maîtres’ luidt de eerste zin van deze zo’n 600 bladzijden tellende roman over jonge lieden die het leven vurrukkulluk vinden en daar nog van genieten ook. Leuk en dapper, maar in het literaire Nederland van rond 1900 kun je het zo wel vergeten natuurlijk. Alhoewel, de bespreking door H.S. (ik weet niet wie dat is) in Onze Eeuw zal velen reuze nieuwsgierig hebben gemaakt naar het boek: wat een aanlokkelijke vunzigheid!

Wij zullen den schrijver van ‘Opstand’ het genoegen niet doen hem uit te schelden; liefst lieten wij hem rustig loopen, wanneer daardoor de kans bestond dat hij besef kreeg van zijn zwakheid. Maar ter voorlichting van het publiek mag toch niet worden verzwegen dat dit werk als kunstwerk beneden peil staat. De Schr. getuigt ergens van ‘den grootschen worstelstrijd, dien de kunstenaar met zichzelf en de wereld buiten hem te strijden heeft, wil zijn werk worden, wat het wezen moet: de directe uiting van zijner ziele puurste puurheid.’ Aanvaardt men dit vereischte voor het ontstaan van een kunstwerk, dan kan men toch na de lezing van ‘Opstand’ niet nalaten op te merken dat van een worsteling hier zelfs niet het geringste te bespeuren valt. Men krijgt integendeel den zeer sterken indruk, dat deze auteur maar alles neergeschreven heeft wat hem zoo maar inviel: heeft hij eenmaal iets te pakken, dan is hij er niet over uitgepraat, eindelooze gesprekken, ellenlange beschrijvingen, breedsprakige beschouwingen vullen deze 600 bladzijden, waarin zoo bitter weinig gebeurt, waarin zoo heelemaal niets nieuws gezegd wordt over de menschen en dingen van onzen tijd…! En ‘der ziele puurste puurheid’? De eerste zinsnede reeds van het eerste deel: ‘Herman ontwaakte in de armen van zijn maitrês’ doet ons zien, dat ‘Opstand’ niet behoort tot de boeken, dont une mère permettra la lecture à sa fille. En met die negatieve aanduiding is nog niet eens gewezen op het erotische en pornographische van dit werk. Neemt men nu daarbij nog in aanmerking dat b.v. dat bal masqué in het Paleis voor Volksvlijt wel beschreven schijnt door een halfwas-tweederangs-reportertje, die eens toonen wil wat hij wel durft neerschrijven, dan mag men concludeeren dat aan dezer ‘ziele puurste puurheid’ een luchtje hangt van gemeenen foezel, patchouli en al te goedkoope champagne.

Lees ook:  'Couperus heeft iets van zijn creaties' over Daï (1894) van Karel Ridoro.

Een erotisch en pornografisch werk met een beschrijving van een bal masqué in het Paleis voor Volksvlijt? Klinkt goed! Er is in de roman allerlei zaken te vinden die zo typisch voor die tijd waren. Zoals de beschrijving van een Amsterdamse kamer van een ‘liefhebber in letterkunde’, incluis Rozenburg-aardewerk en frivole Franse affiches. En ook tijdschriften waar we deze korte beschouwing over een geen opstand veroorzaakt hebbende roman afsluiten:

Maar Herman weerstond de verleiding. De artistieke zitkamer van den liefhebber in letterkunde bood niets aantrekkelijks meer voor hem. De elegante, lichtzinnige Fransche teekeningen en affiches aan den wand, die vooral veel vrouwennaakt lieten zien, maar een naakt dat door zijn onwaarheid en brutale effectberekening op den duur tegenstond, de aardige  boekentafeltjes, bezaaid met de jongste uitgaven op literair gebied, weer vooral veel Fransch, slechte, sentimentele verzen, die achter hun weekheid en schijnbaar weenende
gevoeligheid de geheel verslapte natuur van den dichter verborgen vluchtig geschreven romans, wier sensuele titel reeds de weinig verheven strekking aangaf en de eerste nummers van binnen- en buitenlandsche maand- en weekschriften, waarvan zelden een derde aflevering en nooit een tweede jaargang verscheen, de smaakvolle eikenhouten meubels en snuisterijenrekjes, waarop naast Chineesche popjes en een vaasje van Rozenburg, portretten van cafe-chantant-dames en een enkele actrice in een geliefde rol prijkten, de Duitsche tabakspijp naast een paar vuile glazen en een halfleege portflesch op den schoorsteen, sigaren en sigaretten, asch en bakjes, klein geld en afgestreken lucifers hier en overal, dit alles gaf de studentenkamer een eigenaardige bekoring van nonchalanten chic en gezelligen rommel, een mengelmoes van goeden smaak en decadentie, terwijl het broederlijk samengaan op de vensterbank van een bundel élégies “Sensualités nouvelles”, een vunzige brochure ter aanbeveling van het malthusianisme en een caricatuurteekening van de hand eens jeugdigen debutant het karakter van ’t vertrek geheel teekende. Herman had er nu en dan een uurtje gesleten, wanneer de klaagbrieven van mama Leusekom wat dringend werden en meer dan genoeg van kamer en bewoner. — “Adieu, Karel! Slaap maar eens lekker uit. En bedankt voor  “de Geesel”; zijn slagen mochten eens al te hard op mijn rug neerkomen!” En lachend vervolgde Herman zijn weg, Karel in zichzelf bespottend om zijn anarchistische neigingen. (Dl.1 p.96-97)

2 gedachten aan “Een mengelmoes van goeden smaak en decadentie — Opstand (1901) van J.W. Broedelet”

  1. Ja, hé! Da’s maar een meninkje: ik wordt in dat opzicht graag tegengesproken: terug op het nachtkastje dat boek! Ik schrijf hier niet voor niks over obscure boekkies! -: Gewoon lezen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *