Een fictieve vermelding van Vincent van Gogh uit 1902

In de lopende reeks fictieve receptie, waarin we reeds grote artiesten als Rops en Nescio mochten behandelen, ontbrak tot nog toe de volgens velen allergrootste: Vincent van Gogh. Ondergetekende, die toch wel eens een boekje of twee, misschien wel drie uit de Europese literatuur van rond 1900 heeft gelezen, is de naam echter nog nimmer tegengekomen. Tot voor kort. […]

In de lopende reeks fictieve receptie, waarin we reeds grote artiesten als Rops en Nescio mochten behandelen, ontbrak tot nog toe de volgens velen allergrootste: Vincent van Gogh. Ondergetekende, die toch wel eens een boekje of twee, misschien wel drie uit de Europese literatuur van rond 1900 heeft gelezen, is de naam echter nog nimmer tegengekomen. Voor zover ik weet schreef van de Nederlandse literatoren alleen Frederik van Eeden al heel vroeg uitvoerig over Van Gogh.Vrij groot was dan ook onze verrassing toen wij recentelijk in de ooit populaire roman De winkeljuffrouw uit l’Oiseau d’Or – Chapeaux pour dames et enfants. Een stuk levensgeschiedenis van Cornelie Noordwal de naam van de roodharige schilder voorbij zagen komen. De roman verscheen voor de eerste maal in 1903 (ik las het in derde, bij mijn weten ongewijzigde druk uit 1909) — een soort Villa des Roses maar dan aanzienlijk minder geslaagd:

Want Jan was dichter. Dichter,  met een rijkdom van frisch, jong, groen leven, als een lentetuin in zich: dichter,  overvloeiend van oorspronkelijkheid dikwijls; dichter met een groote, goede ziel, opwaarts vleugelend naar waar gloorde het licht, de waarheid. Zij kon soms een behoefte hebben hem te schrijven, uit te storten wat haar zeiden de zee, het bosch met zijn groote boomen; het krachtig doodgaan van het bosch in den herfst. Als zij zulke dingen persoonlijk tot hem zei, gunde hij haar schijnbaar niet de eer der oorspronkelijkheid, grijnsde hij in sarcasme, of hij het alles onzin vond, plaagde hij haar. Zei zelf iets teekenends, zich schijnbaar verbeterend met haar gezegde: ‘O nee. . .. dat is ’t niet.. .. ’t is een krachtig doodgaan.’’Jongen, hou toch je mond!’ snauwde zij hem dan toe. Maar in zijn brieven was hij altijd broederlijk en hartelijk. En eens, toen zij hem haar bitterheid uitklaagde, schreef hij terug: ‘Wat zonde dat jij niet schrijft, hoe vreeselijk jammer dat jij op moet gaan in een verkoopen van hoeden. Je hebt niets geleerd, en weet je aan wien je me denken doet in je brieven? Aan Vincent van Gogh. Natuurlijk weet je niet wie dat was. Het was een man, die niets was dan ziel, als jij, en daar hevig mee leefde; die dingen teekende en schilderde, door een leek belachelijk en dwaas gevonden, en die toch veel meer artiest bleek dan een massa schilders van naam, die onberispelijke landschappen en figuren geven. Weet je dat ik tranen in mijn oogen kreeg van jouw brief ?

Nora had nooit van Vincent van Gogh gehoord, het kon haar ook niet schelen wie hij was, en of haar brieven zús waren, of zoo. Zij merkte alleen zooveel op, voelde zoo hevig. . .. en zij moést het zeggen aan dien jongen man, die herbergde in zich vele menschen: man, vrouw, kind, jongen, meisje, grijsaard . . . .Hij was óúd. Jong,  héél jong, bejaard, Wijs, gek,mal,dwaas. ..En hij was dit alles, omdat hij dichter was, en meer zag, en meer begréép, en meer voelde dan de gewone gáre, alledaagsche,strengverstandige kudde, die zegeviert met haar nuchterheidover alle dwaasheid, en voor haar, Nora, altijd bleef een te verachten boeltje, zonder edelmoedigheid, zonder ruimheid van blik. (p. 304-305)

En let u op: Van Gogh komt hier niet enkel voorbij als schilder, maar wordt geassocieerd met intense brieven. Dat is op zijn minst curieus te noemen, want in 1902, het jaar waarvan wij veronderstellen dat de roman tot stand kwam, waren diens brieven feitelijk nog niet verschenen! In 1893 was  in de Mercure de France weliswaar een kleine selectie brieven aan Émile Bernard verschenen, maar of op basis daarvan Noordwal al het beeld had of had kunnen hebben van de getourmenteerde briefschrijver is niet waarschijnlijk. Pas in 1905 publiceerde Albert Plasschaert een eerste ruimere selectie van Van Goghs brieven aan Rappard in zijn periodiek Kritiek van Beeldende Kunsten en Kunstnijverheid. Noordwal heeft uiteraard ook dat kunnen lezen, maar gezien de specialistische aard van het eenmansblad, weet ik niet hoe groot die kans is. Daarnaast was haar roman ook toen al verschenen. Eerst in 1914 verscheen de eerste, meer volledige briefuitgave.

Lees ook:  Gestolen doek Van Gogh teruggevonden

Weliswaar zegt het personage bij Noordwal niet zoiets als: ‘je doet me denken aan Vincent van Gogh zoals we die uit zijn brieven kennen’, maar de koppeling van getourmenteerde brieven met de laten we zeggen heftige persoonlijkheid van Van Gogh, die je enkel uit zijn brieven enigszins kan kennen, is zoals gezegd curieus.

Zou Noordwal dan bijvoorbeeld voor publicatie de brieven van Van Gogh hebben kunnen inzien? De enige — toegegeven: nogal speculatieve — mogelijkheid zou zijn dat zij Plasschaert (die naar ik meen op zijn beurt in contact stond met briefbezitters of nazaten) persoonlijk kende. Den Haag is immers een kleine stad. Plasschaert kende immers ‘iedereen’, vele schrijvers en schilders, van Toorop tot Van Eeden en van Verster tot Carel de Nerée tot Babberich. En stel, speculeren wij lustig verder, dat Noordwals fictieve hoedenwinkel gebaseerd is op een werkelijk bestaande winkel op de Haagse Plaats — waar de fictieve winkel zich dus bevindt —, dan zal de schrijfster met een grote interesse in alles wat Indisch was ongetwijfeld de in die jaren op de Haagse plaats gevestigde bekende winkel annex galerie Boeatan hebben gekend. Boeatan was een initatief van de Vereniging Oost en West, die meer bekendheid wou geven aan Oost- en Westindische kunstnijverheid. De initiatiefnemer en oprichter was, naast Jan Toorop en Ph. Zilcken, Constance de Nerée tot Babberich – Van Houten. Juist ja, de moeder van Carel. Dat Carel wel in Boeatan kwam, al dan niet in gezelschap van Plasschaert is goed mogelijk. En als zij daar, onwaarschijnlijk, nimmer kwamen, dan kwamen zij zeker wel in de op een steenworp van de Plaats gelegen Kunstnijverheidswinkel Arts en Crafts op de Kneuterdijk. In de jaren dat freule Noordwal daar in het Haagse centrum rondtrippelde en thuis haar roman schreef was een van de weinige plekken in Nederland waar werk van de dan nog nog steeds bij het grote publiek vrij onbekende of althans niet zeer gewaardeerde Vincent van Gogh te koop aangeboden werd.

Wellicht echter is voorgaande kolder en ik nodig een ieder uit om het beter te weten. Hoe het ook zijn moge: bij dezen naar wij weten de allereerste vernoeming van Vincent van Gogh in een Nederlandse roman: chapeau!

5 gedachten aan “Een fictieve vermelding van Vincent van Gogh uit 1902”

  1. Cornélie Noordwal woonde en overleed in Parijs. Ik heb geen idee in welk jaar zij naar Frankrijk verhuisd is, maar het lijkt me niet onwaarschijnlijk dat ze daar in contact is gekomen met Van Gogh, zijn familie of andere personen uit de entourage van de schilder…

  2. zou kunnen. Misschien via Kees van Dongen en De Meer de Walcheren, welingevoerd in de modernste schilders aldaar? Maar dat zouden we na moeten gaan,

  3. Ik weet niet beter. Maar het tot leven brengen van een mogelijke wereld met reële personnages via een eerste test-Villa des Roses voedt de onderzoeksdrift van literaire historici met de vraag waar Cornélie (met accent) de naam van Vincent dan echt opgediept heeft. Zij beschrijft in het citaat de schilder wel ten voeten uit. Ze verzint niets. Het is duidelijk niet alleen van horen zeggen…

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *