Een vriend
Als ’t Londensche volk Oscar Wilde aanschouwt
’t Gerechtshof betredend, dan joelt het en jouwt
En scheldt hem een ‘schurk’, een ‘piek-fijne-schavuit.’
Ook klassehaat laait er de menigte uit
Die gaat in al stijgende dreiging tekeer…
En wie mèt hem gaan, zijn bedacht op verweer….
Temidden dier horde vol nijd en venijn,
Daar wachtend tot ’t vonnis gesproken zou zijn
Stond vóór in die rijen een vriend uit zijn jeugd
Die deelde in zijn roem in de dagen van vreugd;
En toen daar nu Wilde aan den uitgang verscheen,
Steunkreunde zijn keel van bedwongen geween.
Een kerel die ’t hoorde vroeg honend: ‘ben jij
Een vriend van dien vent?!’
Juist ging Wilde voorbij;
Zijn vriend, met bespotting van eigen gevaar,
…Ontblootte zijn hoofd…met een simpel gebaar…
O Wilde, wanneer ge in gevangenschap gaat,
Dan denk daar terug aan dit vriendengelaat.
Bewaar in die uiterste duisternis,
Waar waanzin u aangrijnst, deez’ heugenis
En draag daar, alsof het een talisman waar’
Gebonden op ’t hart dit supreeme gebaar
Van liefde…die zich niet heeft afgewend,
Van liefde…die schaamte noch vreeze kent!
Ellen (pseud. D. Mollinger-Hooyer 18??-19??) Guirlanden [gedichten], 1903-1913, p.57-58
Wat een Oud-Hollandse speurzin! Leuk.