Mijn vader zong een lied van lang geleden.
Het water maakte bijna geen geluid.
De zandvlakte was hard en onbetreden,
alleen de wind ging fluitend voor ons uit.
Hij onderbrak zijn lied en wees me op
de krabben, hoe de vogels op ze doken.
Oranje touw. Een aster in de knop,
het najaar was al bijna aangebroken.
Ik dacht nog meer bijzonders op te doen,
de wandeling in een gedicht te wringen,
vol klanken van het komende seizoen.
Of het niet mooi genoeg was op een dag,
een vader die zijn zoon liep toe te zingen
en wees wat op het strand te wachten lag.