Jan Toorop-Jaar: Gerard Gratama over Toorop in 1907

In de decadent-symbolistische wandelgangen hadden we het al opgevangen, maar nu is het officieel: in het Gemeentemuseum te Den Haag zal van februari tot mei 2016 een heuse grote Jan Toorop-tentoonstelling plaatsvinden! We vreesden even dat we de komende jaren in de meer kunsthistorische hoeken van museumland enkel die eeuwige Haagse school zouden kunnen aanschouwen. Maar dankzij Droomkunst-man Gerard van Wezel, de gastconservator van de tentoonstelling, is er dus weer hoop voor de decadent-symbolisten. Het wordt vast prachtig, maar u zult nog wel even geduld moeten hebben. Maar niet getreurd: bij dezen verklaren we het komende jaar tot Toorop-jaar, en zullen we trachten aardige details over de kunstenaar te presenteren. Zoals we overigens al eerder deden.

We trappen documentair af met een aardige tentoonstellingsbespreking uit 1907. Het is een prettig te lezen en genuanceerde beoordeling van zowel Toorops eerdere, symbolistische en pointillistische werken als de dan nieuwe katholieke werken. Wellicht is deze tekst ook weinig bekend, maar daar durven we ons niet stellig over uit te laten; er is zoveel over Toorop geschreven en wij lazen bepaald niet alles, uiteraard.  Maar we konden het althans online niet direct traceren.  Het is hoe dan ook een toepasselijke tekst: ‘Sinds jaren hadden wij hier in den Haag geen werk van Toorop gezien.’ Schrijver van het op 4 mei 1907 in De Nederlandsche Spectator verschenen artikel is Gerard Gratama. Zoals u misschien weet, de schildersvriend  van Carel de Nerée, over wie u desgewenst in dit boekje meer heeft kunnen lezen.

Wij geven Gratama het woord:

Sinds jaren hadden wij hier in den Haag geen werk van Toorop gezien. Wel hoorden we van tentoonstellingen van zijn werk in andere plaatsen, maar hier kwam er maar geene. Het verraste ons dan ook niet weinig in den Kunsthandel van Kruger eene collectie van zijne werken te vinden, meest alle in den laatsten tijd vervaardigd. De keurig uitgegeven catalogus vermeldt niet minder dan 67 stuks, waarbij uit vroeger tijd genoeg aanwezig is, om ons een volledig beeld te vormen van den artiest Toorop. En dan valt ons dadelijk in ’t oog, zijn dualisme, de geestelijke, spiritueele kant; en de impressionistisch, hartstochtelijke zijde van zijne persoonlijkheid. Merkwaardig is het hier na te gaan, hoe deze twee elkaar in den loop der tijden steeds afwisselden, alsof na een tijd van groote geestesspanning, de schilder behoefte gevoelde zich weer te laven aan de natuur, onder hare bekoring te komen en zich te laten gaan. Aldus zich steeds verfrisschend, en zorg dragend geestelijk niet te verschrompelen. Zoo ontstonden zijne symbolieke teekeningen, die voor het eerst de aandacht op hem vestigden, en Waaraan hij nog steeds een groot deel van zijne naam te danken heeft, na eene jongelingsperiode van impressionisme, vaak geïnspireerd door Whistler, somber en grauw van toon. Later wisselde de neo-impressionistische stippelmethode, licht en vroolijk van rythme, steeds af met geestelijken arbeid, waaruit die prachtige, eenvoudig geteekende portretjes ontstonden, die ons Toorop in zijn meest eigene gedaante openbaarden. Mocht hij in zijne symbolieke teekeningen en schilderijen al van een eigen visie blijk geven, in hoeveel sterker mate komt zijne persoonlijkheid niet naar voren uit die eenvoudige, als ’t ware verpuurde, zuiver vergeestelijkte portretten, die ons de psyche zoo intens teer voelbaar maken. Evenals de Pre-Raphaelieten, maar hoeveel klaarder en sterker niet, is het Toorop gelukt een type van de ziel te vinden, met die lange, ovale gezichtsvorm, de fijne neus, en de extatische oogen, het schuchtere gebaar, die hem voor immer zal onderscheiden tusschen de schilders van alle tijden en die met recht Tooropiaansch is geworden. Wat het hier gebodene aangaat, van zijne eerste periode zijn hier ‘de Londensche bedelares’, met het tempermes geschilderd, en ‘het Dejeuner› van 1883. ‘De drie Bruiden’ van 1891-92 representeeren den symbolieken tijd, terwijl No. 2 ‘de Houthakker’ en No. 3 ‘De Appelplukkers’ wel het sterkst de neo-impressionistische richting vertegenwoordigen, met hun felle, laaiende kleuren. Van de zuiver geestelijke portretten als de no. 44, 30, 12, 15, 24; 32, 33. 50 en 61, allen uiterst geraffineerd, trof ons vooral no. 30 ‘Lezend meisje’door de veropgevoerde achtergrond, en no. 12 Portret van Z. D. H. den Bisschop van Haarlem.  De portretten Van Dr. Hendrik Mulier en M. F. Steijn, hoe sterk van expressie ook, kunnen ons niet bekoren, te bont, te grof als ze zijn geschilderd, te rauw van sentiment. Illustratief is de teekening ‘Kruispolka’ waarop de beenen wat wegwaaien en de reeks van 13 kranige teekeningen, voorstellende den arbeid in de Kon. Stearinefabriek te Gouda. Uit 1906 zijn hier een reeks teekeningen, het landleven weergevend, neo-impressionistisch maar veel krachtiger, minder receptmatig als vroeger als bijv. no. 49 ‘Zee’. Onder de voornaamsten daarvan noemen we No. 26 ‘Boonsnijder’, no. 11 ‘Pruimenplukster’ en no. 19 ‘De Regenboog’. Van zijne decoratieve schetsen lijkt ons no. 20 ‘De H. Aloysius de belofte van zuiverheid a?eggend voor de H. Maagd’, de meest geslaagde, door zijne juiste vulling van de staande figuren, allen met het bekende type. ’t Bovenstaande moge voldoende zijn om op deze tentoonstelling de aandacht te vestigen van hen, die er prijs op stellen den meest interessanten schilder van den jongeren tijd in zijne ontwikkeling te volgen.

Eén gedachte over “Jan Toorop-Jaar: Gerard Gratama over Toorop in 1907”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *