‘La fièvre, oh la fièvre!’ – Paul van Ostaijens ‘Koorts’ (1917)

Oh koorts, heerlijke koorts! Rood eindeloos-diep ravijn van genotsvolle smart! Paul van Ostaijen dacht er hetzelfde over toen hij in oktober 1917 het gedicht ‘Koorts’ schreef, voor de cyclus ‘Ik en de stad’ in zijn bundel Het Sienjaal (1918). In ‘Ik en de stad’ in dezelfde bundel ook de práchtige versjes ‘Koffiehuis’, ‘James Ensor’, ‘Marcel Schwob’ en ‘Francis Jammes’. Hier werd ook al Van Ostaijens ‘Verveling’ vermeld, en met ‘Noceur’ eindig ik deze decadent-impressionistische anthologie!

Van Ostaijens gedicht, geschreven in 1917 en dus tamelijk vroeg voor Van Ostaijen, bevat de kiem voor de poëzie die zijn daaropvolgende expressionistische periode zou typeren. Zonder enige pretentie van volledigheid: de voorkeur voor de traditionele, impressionistische omgevingsschets verwordt tot een expressionistische beschouwing en – uiteraard! – expressie van het bezwarende en gespleten bewustzijn van het dichterlijke ‘ik’. Ook het geraas van het moderne stadsleven en de zielloze bedrukking door het alledaagse bestaan komt in Van Ostaijens gedicht aan bod. Buiten het literatuurwetenschappelijke gehannes om, is ‘Koorts’ gewoon een bijzonder interessant gedicht.

Koorts
Aan Paul Verbruggen

In mijn hoofd is een dwaze molenaar geklouterd,
Die één na één en langzaam, om zijn daad bewust te zijn,
Zijn zakken koren uitstort. Een fijne, zachte schijn
Van dof stof dwarrelt in de zon; dat geeft oneindig pijn.

Niemand weet hoezeer mijn hoofd brandt
En mijn even roos-gekleurde handen verraden geen leed;
Als twee honden, die voor een hofdeur uitgestrekt liggen,
Slank het hoofd op de poten te rusten.

Op mijn hoofd weegt de realiteit der dingen.
Getik van daktilografen, krantejochies draven,
Een martelende vlucht der sekonden, een zich steeds verbredende wonde,
Al die dingen die zo gewoon zijn, mijn pijn willen begraven.

Lees ook:  Reina Koolstra. Das Lied von der Erde

Ik weet: er is iets meer dan dit hopeloze leven,
Het reële misterie boven het onbegrijpelike van dit zinloos zijn.
Ik zoek nu naar het onbewust genieten, dat zich niet bieden wil.
Slechts de straten zonder betekenis, de huizeweedom van het zelf-
[voldaan bestaan.

Ach kon, in de aanwezigheid van het misterie-weten,
De onwezenlike tastbaarheid van het geluk zich ontvouwen,
Maar het goddeloos bewuste, het vreselik onschrikbarende houdt
Mij neergedrukt. Een murmel die door zijn vader op het hoofd getreden wordt.

Uren, uren zonder hoop in mijn zwak hoofd,
Geen bloem zal haar blaren vallen laten
Op de tranen die ik tans niet ween.
Het razende bewuste is een kerkersel:
De man die moest getroffen worden heeft haar zo juist verlaten.
De sel heeft tot haar doel gediend, de man is terechtgesteld
En toch leeft alles rond de man en is de sel gestorven.

__________________
Leeslijstje
– Buelens, Geert. Van Ostaijen tot heden. Zijn invloed op de Vlaamse poëzie. Nijmegen: Vantilt, 2001 [2008]. Web. dbnl.org.
<http://www.dbnl.org/tekst/buel002vano02_01/>
– Van Ostaijen, Paul. ‘Koorts’. Van Ostaijen, Paul & Borgers, Gerrit (ed.). Paul van Ostaijen, Verzamelde gedichten. (Verzameld werk deel 1 + 2). Amsterdam: Prometheus/Bert Bakker, 1952 [1996]. 134-135. Web. dbnl.org.
<http://www.dbnl.org/tekst/osta002verz02_01/osta002verz02_01_0062.php>

Afbeelding
– Drukproef van het omslag van Het Sienjaal, door Floris Jesper, circa 1918.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *