Dance, dance, dance naar het licht met Joyce Roodnat en Loïe Fuller

Iedereen die mij ook maar een beetje kent weet dat ik naast steeds
vreemder wordende weinig gelezen stukjes schrijven over de meest ingewikkelde details uit de kunst en literatuur van het zogenaamde ‘fin de siècle’ (tussen aanhalingstekens, want mijn indruk is dat niemand in Nederland meer weet wat dat is) nog slechts een paar andere dingen kan. Een man van weinig talenten kortom maar een daarvan is dansen, ik kan verschrikkelijk goed dansen, al van kinds af aan.  Mijn favoriete liedjes over dansen zijn The Beach Boys Dance, dance, dance en The Name Fuck art, let’s dance.

Dat laatste nu is ook het credo van mijn goede vriendin Joyce Roodnat, met wie ik regelmatig nachtenlang ga dansen. Joyce is erg aardig en behoort tot het zéér selecte groepje mensen dat tot de o zo elitaire vriendenclub van Neerlands grootste studeerkamerdecadent hebben mogen toetreden. Laat haar dus fijn dansen. Het geval wil namelijk dat haar favoriete danseres Loïe Fuller is en dan heb je natuurlijk meteen fin de siècle-credits. U weet wel, madame Fuller, door Lautrec (zie afbeelding) en andere kunstenaars vereeuwigd dankzij die rare Serpentine Dance.
Onlangs was Joyce jarig en als cadeau heb ik haar een roman gegeven. Was moeilijk, want wat moet je zo’n belezen, culturele mevrouw nu geven wat ze nog niet heeft? Ik koos uiteindelijk voor De Frivola’s (danseuses fantaisistes) van Jeanne Reyneke van Stuwe, in 1924 verschenen als vierde deel in de reeks Van vrouwenleven. De band van Theo Neuhuys is uiteraard prachtig maar inhoudelijk is het ook heel opvallend.

Over de romans van Jeanne Reyneke van Stuwe wordt altijd heel schamper gedaan, terwijl het haar man was die onleesbare rommel schreef. Wie enige interesse heeft in voorgenoemde kunst en literatuur van het fin de siècle doet er goed aan af en toe een paar van haar romans mee te nemen uit de kringloop. Vooral de Haagse wereld kende zij door en door en ik durf te stellen dat er geen Nederlandse schrijfster rond 1900 was die zo goed op de hoogte was van de modernste kunst en literatuur als Jeanne. Dat zij de eerste was die, al in 1899, werk van Aubrey Beardsley opvoerde in haar roman Hartstocht is veelzeggend genoeg (zie over de context van die verwijzing mijn artikel in dit jaarboek). Ook bij De Frivola’s is het weer raak, maar wel, toegegeven, iets minder avantgardistisch omdat het wat vertraagd is, het is een geval van die typisch Nederlandse vertraagde fin de siècle-literatuur.

Het gaat over de danseres Artha Frivola, die vaak optreed in travestie, getrouwd is met, hoe Couperiaans Haags, ambassadeur Baron Van Vere de Vere en loopt over van artistieke rond 1900-verwijzingen: Russisch ballet en Debussy, Folies Bergère, Baudelaire, opium en zelfs d’Erté en Leonard Sarluis worden genoemd. Daar zal ik nog eens een apart stuk aan wijden want ik gaf het Joyce vanwege de vele verwijzingen naar Loïe Fuller.

Frivola krijgt les in Parijs van ene madame Rasimi en haar dancing girls in de Bataclan en deze heeft net zulke onaardige regels als Fuller gehad zou hebben:

Lees ook:  'Zóó broos en zóó ijl' – Roodnat, De Nerée en Borels Leliane (1902)

Madame Rasimi hoeft niet met onze eer te gaan strijken, maar dat is net zo iets als met de leerlingen van Loïe Fuller; die mogen, als ze optreden, nooit hun namen noemen, zelfs al worden ze er naar gevraagd: miss Fuller ne veut pas, zeggen zij dan gedecideerd, en ze worden altijd geannonceerd als: les élèves de Loïe Fuller. (p. 84)

Fuller wordt zeker niet onvoorwaardelijk bewonderd:

‘Ik bewonder wel Loïe Fullers handigheid en haar aardig spelen met licht-effecten, maar het blijft voor mij toch meest ‘spelen”, zei Artha.
‘Ik houd niet erg van accessoires bij de dans. Sommige danseressen slepen hele toneeltjes mee, en hebben allerlei dingen nodig, om hun bedoeling te verduidelijken. En dat licht, die kleuren… ik zeg nogmaals: aardig is het, maar toch meer iets voor kinderen dan voor volwassen mensen.’ (p. 144)

Impressario Maurice van Limburg kent La Loïe zelfs persoonlijk:

‘Ik ken Loïe Fuller goed, zei Maurice. Ze is nu vrij bejaard, maar nog vol spirit en vuur. Zij was de uitvindster van de ‘dans serpentine’, die toen hij voor de eerste maal door haar werd gedanst, ook wel verbluffend moet hebben gewerkt. Heel Parijs stroomde toe om haar te zien, en ze gaapten haar aan, als was ze een wonder…’
‘En hoe gemakkelijk, hoe goedkoop is haar procédé!’
‘Dat is waar, maar je moet er maar eerst op komen. Later heeft ze haar uitvinding nog zoveel mogelijk geperfectioneerd; ze is heus een artiste, die er uitstekend van op de hoogte is, tot welke grens haar krachten reiken. Ze werkt met een ware hartstocht. Zij droomt ervan, eenmaal het licht helemaal te domineren, om in het geheim door te dringen van de ‘zichtbare klanken’, zoals zei het licht noemt, zoals de musici doorgedrongen zijn in het geheim der hoorbare klanken. Zij heeft email beschilderd, schilderijen, weefsels, gekleurd glaswerk, verschillende lichtgevende stoffen en ook de electriciteit. Je ziet in haar pogingen volharden met een soort van mystieke ijver. Zij houdt er een hele filosofie op na; voor háár zijn licht en waarheid één, en dat is in haar mond werkelijk meer dan een mooie beeldspraak. En het licht is niet alleen waarheid, maar ook goedheid. Zij zegt, dat als de mensheid meer van het licht ging houden, zij ook beter zou worden. Het leven der mensen, zegt zij, is te veel ‘verplaatst van uit de zon’, en daarvandaan zoveel kwaad.’

Zo is het maar net, dus keep on dancing en mailt u mij even als u Reyneke van Stuwe’s roman Tragische levens (1901) voor mij hebt, die heb ik nodig en zoek al eeuwen. Dank u.

2 gedachten over “Dance, dance, dance naar het licht met Joyce Roodnat en Loïe Fuller”

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *