Seizoensgevoeligheid
Zoals zoveel dichters in verscheidene landen, en met totaal verschillende achtergronden en impulsen, heeft ook de Fransman Stéphane Mallarmé (1842-1898) zich meer dan eens laten inspireren door jaargetijden. Met zijn gevoelige aard kon hij ook datgene ondergaan wat niet in principe met het jaargetijde in kwestie in verband wordt gebracht. Zo heeft hij dat niet alleen in de klassieke dichtvorm gedaan, maar net zo sterk in enkele als prozadichtwerk gekwalficeerde stukken. Een heel mooi voorbeeld van die dichterlijke gevoeligheid is te vinden in:
Tristesse d’été
Le soleil, sur le sable, ô lutteuse endormie,
En l’or de tes cheveux chauffe un bain langoureux
Et, consumant l’encens sur ta joue ennemie,
Il mêle avec les pleurs un breuvage amoureux.
De ce blanc flamboiement l’immuable accalmie
T’a fait dire, attristée, ô mes baisers peureux,
«Nous serons jamais une seule momie
Sous l’antique désert les palmiers heureux!»
Mais ta chevelure est une rivière tiède,
Où noyer sans frissons l’âme qui nous obsède
Et trouver ce Néant que tu ne connais pas!
Je goûterai le fard pleuré par tes paupières,
Pour voir s’il sait donner au coeur que tu frappas
L’insensibilité de l’azur et des pierres. (1)
Mallarmé, geboren op 18 maart 1842 te Parijs, was afkomstig uit een kleinburgerlijk gezin: zijn vader was ambtenaar van het kadaster, zijn moeder overleed toen Stéphane nog maar vijf jaar was. Aanvankelijk leidde hij een bestaan waarin niets spectaculairs voorviel. Hij bezocht de hogere school van Auteuil en het Lyceum van Sens. De periode van zijn twintigste tot zijn tweeëntwintigste jaar heeft hij in Londen doorgebracht, en in 1863 — in het jaar dat zijn vader is overleden — is hij met de Duitse Marie Gerhard (geb. 1835) in het huwelijk getreden. In 1864 keerde hij terug naar Frankrijk waar hij — na de nodige omzwervingen als leraar Engels aan diverse hogescholen, onder meer in Tournon, Besançon en Avignon — uiteindelijk (1871) in Parijs belandde.
Spiegel van de Belle Epoque
In Parijs was hij onder meer werkzaam als redacteur van het tijdschrift La Dernière Mode (1874/75). Dol als hij was op buitenissigheden — zoals vrouwelijke travestie en bijzondere pseudoniemen —, zag Mallarmé goede mogelijkheden met dat blad, en zo heeft hij daarvan helemaal in zijn eentje, tussen september en december 1874, acht nummers uitgegeven. Hoewel hij tal van medewerkers vond in de meest vooraanstaande vertellers en dichters van die tijd — waarvan we velen later terug zullen vinden tijdens de dinsdagavonden bij hem thuis — heeft hij die acht nummers toch vrijwel uitsluitend zelf gevuld met vele bijdragen over toneel en paardrijden, over badplaatsen, en uitgelezen kookrecepten, over kledingpatronen en stoffen, avondtoiletten en gezondheid, bloemenschikken en juwelen, meubelen en lectuurtips voor elke gelegenheid.
(Men zou kunnen zeggen dat het een printvariant avant-la-lettre is geweest van dit, uw eigenste, weblog: alles even nodeloos en ook nutteloos, maar wel veelkleurig en soms zelfs prikkelend.)
Onder zijn talrijke pseudoniemen komen we een Miss Satin tegen en een Chef de Cuisine, een Lezeres uit de Elzas, de mulattin Zizi, een kleurlinge genaamd Olympe, een zekere Marguerite de Ponty, en ook nog een naamloze Bretonse kasteelvrouwe. Mallarmé’s eigen naam kwam er slechts éénmaal in voor: als vertaler van een gedicht van Alfred Tennyson (1809-1892). In die periode is ook Mallarmé’s voorliefde voor de waaier onstaan, iets dat we ook enkele malen als gedicht aantreffen: Eventail. Hoewel hij gedurende deze korte periode geheel zijn eigen gang heeft kunnen gaan, beschouwde Mallarmé die niet als meer dan een amusant en goed betaald intermezzo. De leiding van het blad vond echter dat hij te hoge eisen stelde, en liet het toen verder zonder diens medewerking verschijnen. Met de dichter vertokken eveneens alle andere literatoren, waarna het blad qua niveau heel snel is gedaald.
Dinsdagse dichterprins
In 1884 werd Mallarmé in de hoofdstad door Joris-Karl Huysmans (1848-1907) ontdekt. Medio jaren tachtig van de negentiende eeuw startte hij zijn befaamd geworden bijeenkomsten op de dinsdag die de geschiedenis zijn ingegaan als Les Mardis. Dan ontving deze ‘prins der dichters’ (2) zijn bewonderaars, die hij vond tussen de meest vooraanstaande letterkundigen van zijn tijdperk, en dat waren zeker niet de minsten: zoals Paul Verlaine (1844-1896) en Emile Verhaeren (1855-1916), André Gide (1869-1951) en Paul Valéry (1871-1945), daarnaast de Engelse dichter George Moore (1852-1933), later nog aangevuld met Oscar Wilde (1854-1900). De beide schilders Edouard Manet (1832-1883) en Paul Gauguin (1848-1903) maakten eveneens deel uit van die speciale groep, en datzelfde gold voor de componist Claude Debussy (1862-1918).
Bijzondere gastheer
Velen van hen die Mallarmé hebben meegemaakt, waren van mening dat hij niet alleen de knapste man was, die ze kenden, maar tevens degene met de meeste waardigheid, gekoppeld aan beminnelijkheid. Het is dan ook bepaald geen kleinigheid — en er is tevens aardig wat moed, heel veel geduld en een grote dosis tolerantie, alsmede veel ruimhartigheid voor nodig — om week in, week uit, op dinsdagavond de geestelijke en artistieke elite van Parijs over de vloer te krijgen als je, samen met je vrouw en een dochter relatief klein woont, geen hulp hebt in de vorm van personeel, en ook nog eens overdag als leraar Engels aan een lyceum bent verbonden.
Mallarmé deed al zijn gasten persoonlijk open als men eenmaal had aangebeld. Gezamenlijk nam men in de eetkamer plaats aan een tafel, waarop in het midden een aarden pot of een wat grotere beker stond, die was gevuld met tabak. Alle gasten draaiden daarvan vaker een sigaret dan de heer des huizes zelve. Om elf uur ’s avonds kwam dochter Geneviève met een aantal glazen ?afhankelijk van het aantal hoeden dat aan de kapstok hing ?, gevuld met thee of grog.
De gastheer leunde gewoonlijk tegen de schoorsteen en sprak vanaf die plaats zijn gehoor toe over al datgene wat hem en zijn bezoekers kon beroeren. Tien jaar heeft hij dat alles volgehouden, maar in 1894 was het hem allemaal teveel geworden en heeft hij zich teruggetrokken in zijn boerenhuis te Valvins bij Fontainebleau. Daar had hij vanaf 1876, evenals andere Parijse kunstenaars, steeds de zomermaanden doorgebracht. De grote kamer met alkoven bood uitzicht over al de landerijen, en vanuit de kleinere werkkamer kon men op de Seine neerkijken. In die buurt ging Mallarmé wandelen, en maakte hij boottochten, samen met zijn buurman, de musicus Léopold Dauphin, of ging hij vissen. Vandaag de dag kan men aldaar op een speciale Mallarmé-bank plaatsnemen en vanaf een Mallarmé-blikpunt het landschap van de dichter van anno toen op zich laten inwerken. Hij is daar op 19 september in 1898 overleden.
Drie fasen
Als een soort van hogepriester celebreerde Mallarmé de poëzie van zijn eigen stroming: het Symbolisme. Zijn dichterschap kan in drie hoofdfasen worden verdeeld: aanvankelijk werd hij sterk beïnvloed door Charles Baudelaire (1821-1867), wat ook af te lezen valt aan de eerste gedrukte gedichten, waarvan er — inclusief het bovenaan geciteerde Tristesse d’été — alleen al in 1866 tien in Le Parnasse contemporain werden afgedrukt. Dat tijdschrift publiceerde in 1871 ook één scène uit het dramatische gedicht Hérodiade, waaraan Mallarmé in 1864 was begonnen en dat hem tot aan zijn levenseinde bezig zou houden.
In de middenperiode overheersten elementen van Les Parnassiens (3), maar de laatste fase, vanaf ongeveer 1885, werd gekenmerkt door een sterk verlangen te ontsnappen aan de cliché’s en het keurslijf van het alledaagse. Mallarmé was van mening dat je in de poëzie het enige toevluchtsoord kon vinden waar de taal en de absolute realiteit vrijelijk konden samengaan. En slechts vanuit die positie was het volgens hem mogelijk om een tegenstem te creëren jegens de steeds verder woekerende commercialisering en daarnaast net zo sterk tegen de ‘verwetenschappelijking’ van alle maatschappelijke geledingen. Diverse van zijn gedichten zullen hem veel tijd en dito inspanning hebben gekost, mede doordat ze diverse betekenislagen gelijktijdig bevatten. Voor Mallarmé moest het woord ? dat in het dagelijkse taalgebruik in hoge mate onderhevig geraakt was aan slijtage ? worden teruggebracht tot zijn oorspronkelijke betekenis.
Naast zijn vele werkzaamheden als dichter, prozaschrijver en essayist heeft Stéphane Mallarmé vrije bewerkingen van Indiase sprookjes geschreven, en zich, evenals Charles Baudelaire, bekwaamd als vertaler van Edgar Allen Poe (1809-1849), voor wie hij ook in 1866, als opdrachtwerk een Tombeau ter nagedachtenis heeft geschreven, en dat op The Poe Memorial in Baltimore (1877) is geplaatst. In juni 1875 is Mallarmé’s vertaling verschenen van Poe’s gedicht The Raven, op een enorm formaat, met tekeningen van Manet. Doordat het ‘gedrocht’ geen afnemers vond en er op die manier een enorme verliespost ontstond, heeft de uitgever zich genoodzaakt gezien om reeds aangekondigde werken van dit duo niet meer te publiceren.
Baudelaire’s graf heeft Mallarmé vereeuwigd in:
Le Tombeau de Baudelaire
Le temple enseveli divulgue par la bouche
Sépulcrale d’égout bavant boue et rubis
Abominablement quelque idole Anubis
Tout le museau flambé comme un aboi farouche
Ou que le gaz récent torde la mèche louche
Esseyeuse on le sait des opprobres subis
Il allume hagard un immortel pubis
Dont le vol selon le réverbère découche
Quel feuillage séché dans les cités sans soir
Votif pourra bénir comme elle se rasseoir
Contre le marbre vainement de Baudelaire
Au voile que la ceint absente avec frissons
Celle son Ombre même un poison tutélaire
Toujours à respirer si nous en périssons. (4)
Mallarmé’s poëzie op muziek
Dat Claude Debussy door teksten van Stéphane Mallarmé zou worden geïnspireerd, is niet zo verwonderlijk omdat hij eveneens tot het selecte dinsdagse gezelschap behoorde. De eclogue L’Après-Midi d’un Faune verscheen in 1876, het jaar waarin Edouard Manet het portret van Mallarmé heeft geschilderd. De dichter was er in 1865 aan begonnen en dit was vermoedelijk een jaar later in eerste versie weliswaar gereed, maar Mallarmé is er tot aan zijn overlijden aan blijven werken, en de definitieve versie daarvan is pas in 1899 in druk verschenen. Als gevolg van het zeer gedurfde taalgebruik heeft dit gedicht geleid tot een breuk met de Parnassiens. Debussy heeft de tekst als ‘beeldmateriaal’ voor zijn befaamde, gelijknamige Prélude (1894) gebruikt, en Vaslav Nijinskij (1890-1950) heeft het stuk in 1912 als muzikale choreografie op de planken gebracht.
Ook Maurice Ravel (1875-1937) heeft een aantal van Mallarmé’s gedichten gebruikt voor liederen. Zowel Ravel, alsook Debussy heeft Soupir (1866) op muziek gezet. Nog een Franse musicus, Pierre Boulez (geb. 1925) — niet aleen één der pioniers van de elektronische muziek, maar tevens een man die diep en veelzijdig heeft nagedacht over het fenomeen muziek en de veelzijdige mogelijkheden ervan, en die zijn ideeën aan het papier heeft toevertrouwd, onder meer in Penser la musique aujourd’hui (1964) — heeft zich gewaagd aan de gecompliceerde teksten van Stéphane Mallarmé. Nu heeft Boulez het zichzelf nimmer al te gemakkelijk gemaakt als het gaat om het gebruik, voor zijn composities, van teksten van Franse dichters. Naast gedichten van Mallarmé heeft hij werken getoonzet van René Char (1907-1988) — wiens artificiële teksten, vol met betekenislagen van een surrealistische strekking, het een serieuze componist ook niet bepaald gemakkelijk maken — en van de oorspronkelijk Belgische, doch vanaf 1955 Franse, Henri Michaux (1899-1984), wiens oeuvre eveneens veelvuldig in verband wordt gebracht met het surrealisme, al heeft hij nimmer deel uitgemaakt van die beweging.
‘Pli selon pli’
In 1957 is Boulez al begonnen aan het werk Pli selon pli, dat, geheel terecht, in de meeste werkbeschrijvingen als ondertitel Portrait de Mallarmé heeft. Pas vijf jaar later heeft hij de compositie voltooid, maar in de loop van de jaren heeft hij er nog weer menigmaal aan gesleuteld. De première van de cyclus werd gegeven in Amsterdam in 1962, onder leiding van de componist, die eveneens de scepter zwaaide tijdens de eerste Duitse uitvoering in het kader van de Donaueschinger Festspiele in hetzelfde jaar. De duur van het werk is ruim een uur; de opgaven daarover lopen uiteen van 65 tot en met 72 minuten. Het is, als we de orkestpartij ervan bezien, een symmetrisch werk: naar het midden toe (Improvisation II) neemt de omvang van de orkestbezetting geleidelijk af, om aan het einde van het werk op volle sterkte te komen.
In Pli selon pli heeft Pierre Boulez drie complete gedichten opgenomen, die als centrale cyclus fungeren, en alle met de titel Improvisation sur Mallarmé (resp. I, II, III) (5) zijn geboekstaafd, voorafgegaan door twee éénregelige teksten: Don en Tombeau (6). Ook de titel van het gehele werk bestaat uit één regel van een gedicht van dezelfde auteur (7), waarmee de componist de betekenis en ook de ‘richting’ van zijn schepping wil verklaren, maar Boulez heeft deze niet gebruikt in zijn muzikale transpositie.
Hoewel Boulez zelf van mening is dat zijn compositie Le Marteau sans maître (1953/55; revisie 1957) het meest succesvolle uit zijn oeuvre is, vindt hij Pli selon pli toch van grotere betekenis.
Tweetalige uitgave
Naast de oorspronkelijke, Franse teksten is in de dtv-uitgave van Mallarmé’s gedichten ook een Duitse vertaling opgenomen. Het bijzondere daaraan is dat hier, voor het eerst in het Duits overgebrachte teksten van deze dichter, sprake is van een berijmde vertaling, gerealiseerd door Carl Fischer. Terecht noemde Wolfgang Matz in het weekblad Die Zeit deze bepaald niet geringe prestatie — die voor het eerst is gepubliceerd in 1992, en drie jaar later als pocketeditie bij dtv op de markt gekomen is — “eine der größten Übersetzungsleistungen unseres Jahrhunderts.” Tweehonderdzestig pagina’s daarvan worden ingenomen door de complete poëzie: op elke linker bladzijde zijn afgedrukt de Franse en op elke rechter pagina staan al die Duitse teksten. Ongeveer tweemaal vijfentwintig daarvan presenteren de Poëmes en prose.
Bijna vijftig pagina’s zijn gewijd aan een deel van de, door Rolf Stabel vertaalde, poëtologische teksten van Mallarmé. Deze behelzen een verscheidenheid, welke kenmerkend is voor Stéphane Mallarmé: als eerste een essay over Ketzereien, die Kunst betreffend; Kunst für alle, in het Frans verschenen in het tijdschrift L’Artiste (1862). Musik und Literatur stamt uit 1895. Crise de vers was tussen 1886 en 1896 al meermaals, in onderdelen, gepubliceerd in Frankrijk. Het hoofdstuk Das Buch betreffend is eveneens in gedeelten opgenomen in het Franse tijdschrift La Revue blanche in 1895. Saillant detail is dat deze drie jaar tevoren reeds in de Engelse krant The Observer waren afgedrukt.
Dit gedeelte van het boek besluit met de Duitse vertaling van Le Mystère dans les lettres, een artikel, dat in 1896 door de Revue blanche wereldkundig was gemaakt.
Geïllustreerde biografie
We hebben in dit medium meer dan eens een lans gebroken voor de biografieën-reeks die als dtv-portrait wordt verspreid en die uitmunt door een voortreffelijke grafische verzorging en een relatief lage prijs (hooguit tien euro). Het gaat om oorspronkelijke bijdragen, die niet eerder in een andere vorm zijn gepublieerd en evenmin zijn vertaald. Met een omvang van circa 160 bladzijden en zo mogelijk veel illustraties, waarvan flink wat in kleurendruk, de voetnoten en andere interessante, kleinere bijdragen steeds onderaan de pagina’s, met één (van de vele) steunkleur(en) gedrukt; welke kleur, is afhankelijk van het thema. Opmerkingen of citaten van derden worden op een andere ondergrond afgedrukt dan brieven of andere notities van het subject zelf.
Het ligt, gezien het tijdperk en het land waarin Stéphane Mallarmé leefde, voor de hand dat er veel afbeeldingen van portretten door fameuze schilders in het boek over Mallarmé te vinden zijn: hij kende tal van impressionisten en sommigen waren met hem bevriend of namen deel aan de dichteravonden ten huize van het gezin Mallarmé.
Dat hier en daar wel kleine omissies optreden, mag niemand verbazen; dat gebeurt in kranten en tijdschriften tot op de huidige dag, en zelfs door de scribenten van dit weblog(!). Het portret van Mallarmé door Manet is geschilderd in 1876, en stamt niet — zoals het onderschrift ons wil doen geloven — uit 1882/83. Verder maakt het portret van Emile Zola, eveneens door Manet, een onnatuurlijke indruk: de houding van de schrijver, met een boek op schoot, is — zelfs indien hij linkshandig zou zijn — onwerkelijk. Dat viel direct op, doordat ik thuis enkele keren per dag op de overloop datzelfde portret, maar dan in de juiste versie tegenkom. Extra controle in de huisbibliotheek met veel grotere afdrukken leverde een zichtbare naam in kapitalen op: MANET, maar alleen als je het portret niet in spiegelbeeld bekijkt.
(*) Zie ook onze bijdragen met gedichten van François Coppée op donderdag 27 juli, zondag 27 augustus en dinsdag 31 oktober.
_______________
Noten:
(1) Dit gedicht is oorspronkelijk afgedrukt in het tijdschrift Le Parnasse contemporain (1866), en, zij het flink wat later, gebundeld verschenen in Poésies (Deman, Bruxelles, 1899).
(2) ‘Prins der dichters’ is een betiteling die aan heel bijzondere poëten werd toegekend; in Nederland kreeg A. Roland Holst (1888-1976) dit epitheton ornans ‘opgeplakt’.
(3) Les Parnassiens zetten zich sterk af tegen het romantische in de literatuur: zij namen het de vertegenwoordigers van die stroming kwalijk dat zij de inhoud lieten prevaleren boven de vorm. Zij vonden politiek en maatschappelijk engagement, evenals gevoelsuitingen van veel minder belang dan de vorm, en onderschreven dan ook de stelling van Théophile Gautier (1811-1872), verwoord in de Inleiding van de roman Mademoiselle de Maupin: “Il n’y a de vraiment beau que se qui ne peut servir à rien; tout ce qui est utile, est laid.” Die stelling in een boek, verschenen in 1835, bijna twee decennia voor de geboorte van Oscar Wilde, is inhoudelijk op één lijn te stellen met diens opvatting: All Art is quite useless. Diverse Parnassiens publiceerden tussen 1866 en 1876 in het blad Le Parnasse contemporain, zoals Charles-Marie Leconte de Lisle (1818-1894), François Coppée (1842-1908) (*), Théodore de Banville (1823-1891), José-Maria de Hérédia (1842-1905), Catulle Mendès (1841-1909) en René Armand François Prudhomme, die zich Sully Pudhomme noemde (1839-1907).
(4) Dit gedicht is voor het eerst verschenen in 1895 in het blad La Plume. Het werd in 1893 geschreven, nadat Mallarmé was gekozen tot president van een comité dat streefde naar de plaatsing van een monument ter ere van de dichter van Les Fleurs du Mal.
(5) De tekst van de eerste Improvisation is het sonnet Le vierge, le vivace et le bel aujourd’hui, het tweede behelst het sonnet Une dentelle s’abolit. De derde Improvisation is geïnspireerd door en wordt tekstueel opgeluisterd met weer een sonnet: A la nue accablante.
(6) De beide hoekdelen vinden hun basis eveneens in Mallarmé’s poëzie: het eerste deel, Don, is qua tekst een citaat uit Don du Poëme, en de slotregel van Boulez’ gehele compositie is afkomstig uit Tombeau. Anniversaire – Janvier 1897, geschreven naar aanleiding van de eerste sterfdag van Paul Verlaine.
(7) Dat gedicht draagt de titel Remémoration d’Amis belges.
_______________
Literatuur:
– Hans Therre: Stéphane Mallarmé. 160 pagina’s, met 50 zwart/wit en vierkleuren illustraties; paperback; in de reeks dtv-portrait (31007). Deutscher Taschenbuch Verlag, München, 1998; ISBN 3-423-31007-3. Prijs € 8,50.
– Stéphane Mallarmé: Sämtliche Dichtungen — Zweisprachige Ausgabe. Französisch und Deutsch. Mit einer Auswahl poetologischer Schriften. Übersetzungen der Dichtungen von Carl Fischer, Übersetzungen der Schriften von Rolf Stabel, Nachwort von Johannes Hauck. 344 pag., paperback. Deutscher Taschenbuch Verlag, München (Revidierte Ausgabe 2000); ISBN 3-423-12878. Prijs € 12,50.
(De hierboven genoemde prijzen gelden in Duitsland en bij Boekhandel Die Weisse Rose in Amsterdam).
_______________
Afbeeldingen:
1. Omslag van de dtv-portrait uitgave over Stéphane Mallarmé.
2. George Moore, de Engelse dichter die in de latere periode deel uitmaakte van de dinsdagse bijeenkomsten ten huize van Stéphane Mallarmé. Schilderij uit 1879 van Edouard Manet.
3. Joris-Karl Huysmans, tegen het einde van zijn leven (1848-1907).
4. Geneviève Mallarmé, de goede fee van de dinsdagavonden ten huize van haar vader, de Prins der Dichters.
5. Edouard Manet nam ook deel aan de befaamde ‘mardis’ bij Mallarmé; hij schilderde in 1876 dit portret.
6. Bovenste gedeelte van de voorzijde van de platenhoes uit 1969 van Pierre Boulez’ muzikale interpretatie van Mallarmé’s gedicht Pli selon pli.
7. Werkkamer van Mallarmé in zijn buitenverblijf te Valvins, waar hij in 1898 is overleden.
8. Omslag van de dtv-uitgave met het complete dichtwerk van Mallarmé in het Frans en Duits.
Hallo,
Ik las uw betoog en vroeg mij af of u heel misschien voor ons een geschikte radiogast zou kunnen zijn, in de uitzending rond een concert van de ZaterdagMatinee op 24 september in het A’damse Concertgebouw, met Pli selon pli van Boulez door hemzelf gedirigeerd. Het zou gaan om een gesprek van tien minuten rond 13.30, of rond 13.45, in het Concertgebouwcafé (de exacte planning volgt nog). Aansluitend kunt u het concert bezoeken (twee vrijkaartjes). Of miscchien weet u nog een andere Mallarmé-kenner, mocht u zelf niet in de gelegenheid zijn? Ik ben benieuwd, Myrthe van Dijk (ZaterdagMatinee)