Achter de façades van de tijd

Hoe zou het nu komen dat in de art-nouveau-architectuur voor wat betreft de versiering van de voorgevels alle registers worden opengetrokken, terwijl het aan de achterzijden vaak armoe troef is? […]

Zelfs na dertig jaar speuren in Europa naar art nouveau-, jugendstil- en modernismo-architectuur blijft één feit me nog steeds verbazen. Er zijn uitzonderingen, maar vaak valt op dat voor de voorgevels alle decoratieve registers open werden getrokken, terwijl de achterzijden doorgaans ronduit armetierig zijn.

Dat kun je afdoen met een: ‘Logisch, toch…’ Maar ik heb ook de indruk dat hier een aspect van de tijdgeest aan de dag treedt dat met ‘façadegedrag’ kan worden omschreven.

De nieuwe, weelderige architectuur bood de vele nouveau riches de gelegenheid om hun pas verworven welstand breeduit aan de wereld te tonen. Ronduit bont maakte het bijvoorbeeld de familie Morera aan de Passeig de Gracìa 35 in Barcelona. Rijk geworden in de zijde-industrie liet zij op de gevels zien wat zij nog meer aan moois in huis had: een grammofoon, elektrisch licht, een camera en een telefoon. Verder had de familie een overdekt balkon op de eerste verdieping, vanwaar men kon zien en gezien worden. De kolommen van duur Italiaans marmer die daar deel van uitmaakten, waren — echter buiten het zicht van de passanten — van een beduidend mindere kwaliteit.

Lees ook:  Een Kandinsky uit 1903

En zo waren er meer omhooggevallenen…

Toch is hiermee nog niets over de onverschilligheid voor de achter- en zijgevels verklaard. Ergens moet er een link zijn met de tijdgeest. Koos men voor het Grote Gebaar? Hield men een stand op? Was wat er achter de façades gebeurde van minder belang? En gold dat dan ook voor de mensen die er woonden? En wat zegt mijn eigen passie voor dit alles dan eigenlijk over mezelf?

Een wel heel uitgesproken façadevoorbeeld vond ik in het Duitse Süchteln. In een bosachtig gebied stond een waterreservoir, waarvan de voorkant was voorzien van het ‘groene mannen motief’ in jugendstil.

 

Eén gedachte over “Achter de façades van de tijd”

  1. Wat ’n pracht facade daar in Süchteln! In dat intens lelijke, typisch Duits/Oostenrijkse groen. En nog wel met Groenen Mannen.
    We hebben natuurlijk, naast de Renaissance en vooral het Maniërisme, minimaal één precedent voor facade-architectuur: de achttiende eeuw, waar men er een sport van maakte zaken anders te laten lijken dan ze waren. Men had een grote voorkeur voor de ‘eyecatcher’, de blikvanger, die soms enkel een gevel presenteerde zonder enige substantie daarachter. Bijvoorbeeld aan de kim, op een heuvel, zodat het leek, bij effect van het silhouet, alsof zich een kasteelrüïne presenteerde – maar in werkelijkheid was het slechts een gevel met wat steunberen.
    Zulks is dan ook hét toonbeeld van zuinigheid en verantwoord omgaan met financiën. More is less. Het is pas de twintigste eeuw die geldverspillend is en niet de juiste zuinigheid weet te bereiken. Jugendstil/Art Noveau als stijl is juist een voorbeeld van uiterste terughouding en extreemste eenvoud. Op die manier gezien.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *