Sinds het bestaan van de Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren is de eerste dag van de maand een moment op naar uit te kijken. Dan wordt de mooiste virtuele boekenkast van de Lage Landen steevast met een aantal smakelijke meters uitgebreid. Ook voor de lieve lezers van dit weblog zit er altijd wel iets bij, en dat is deze keer niet anders.
Om met het beste te beginnen: sinds vandaag prijkt het leeuwendeel van de Volledige Werken Louis Couperus op de planken. Dat is goed nieuws, want sinds de verschijning geldt deze vijftigdelige editie als standaard en onmisbaar voor elke Couperusonderzoeker. Bovendien zijn de grijze delen alweer lange tijd alleen nog maar tweedehands verkrijgbaar. De kans dat je nog een ordentelijk exemplaar op de kop kunt tikken wordt steeds kleiner, aangezien uitgever Veen heeft gemeend, anders dan in Couperus’ tijd, de werken in een weinig slijtvaste band te moeten uitgeven. Overigens ontbreken er nog enkele titels, maar het valt te verwachten dat binnen afzienbare tijd de rest zal volgen. De teksten, inclusief verantwoording en nawoorden, zijn nu ook gemakkelijk te bereiken via de bibliografie op louiscouperus.nl.*
Maar er is meer. Zoals Frans Erens’ zeer behartenswaardige memoires Vervlogen jaren (1938), met indringende portretten van de belangrijkste mannen van Tachtig. Niet de minste van hen was Herman Gorter, die het beroemdste gedicht uit de Nederlandse literatuur wijdde aan de mooiste maand van het jaar. Een diplomatische weergave van de eerste druk van zijn Mei is nu ook digitaal beschikbaar. Elke maand wordt er wel een aflevering in de bekende serie Schrijversprentenboeken van het Letterkundig Museum aan het corpus van de DBNL toegevoegd. Deze keer viel de beurt toe aan het dubbeltalent Jacobus van Looy. In Toen De Gids werd opgericht treffen we Albert Verwey in de hoedanigheid van literatuurhistoricus. En tot slot, van harte aanbevolen: de kraakheldere studie van Romain Debbaut over Het naturalisme in de Nederlandse letteren.
*Noot: ik mag toch overigens wel hopen, zeker als je in aanmerking neemt dat vooral onderzoekers hun voordeel willen doen met de digitale beschikbaarheid van de Volledige Werken, dat de tikfouten tot een aanvaardbaar (maar wat is eigenlijk aanvaardbaar?) minimum zijn beperkt. Onlangs heb ik voor redactionele werkzaamheden gebruikgemaakt van de digitale Couperusbiografie van Frédéric Bastet. Ik schrok enorm van het aantal fouten in de tekst. Ik heb ergens gelezen dat de DBNL, vooral omwille van de lage kosten, de boeken laat overtikken door overtikkers uit India die geen enkele kennis hebben van de Nederlandse taal. Dit zou als bijkomend voordeel hebben dat men geen last heeft van verkeerd geïnterpreteerde woordbeelden – men typt de tekst, zonder begrip, letter voor letter over van de brontekst. Het is echter de vraag of de redactie van DBNL het resultaat van dit monnikenwerk controleert, en zo ja, in welke mate.
Het verhaal van het overtikken in Azië kende ik in verband met de digitalisering van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, wat mede werd ingegeven door de eis dat het in de oude spelling moest gebeuren.
De truc is wel om minstens twee personen te laten tikken en vervolgens die twee versies over elkaar te leggen. Heb het zelf mogen meemaken bij het digitaliseren van een catalogus op indexkaarten, zo ca. 1990 uitgevoerd door de “rijkstypkamer” te Veenhuizen – worked like a charm.