Zo luidt de titel van een (ongetwijfeld wildzeldzame) brochure uit 1902 geschreven door een R.[ooms] K.[atholiek] Pr.[iester] (ene L. Hebrans S.J.), waarin in Nordau-stijl geageerd wordt tegen de literaire kunst der jonge Katholieken. Enige treffende en bijzonder aardige fragmenten:
‘(…) maar met hunne litteratuur kunnen wij geen vrede hebben; en juist omdat deze scherpe grens eenmaal getrokken is, tusschen de personen en hun werk, durven wij gerust wijzen ook op ’t gevaar langs deze zogenaamd Katholieke kunst af te glijden naar de diepte der symbolisten. Tegen dat gevaar zijn beschut door hun deugd en hun nobele bedoelingen de zoo genoemde Kath. modernen; dat wil ik graag gelooven; maar daartegen zijn niet verzekerd de vele jeugdige lezers en lezeressen, die na kennismaking met de Katholieke modernen, er geen been in zien ook Couperus en v. Deijsel en Kloos te genieten.’ (p. 7)
‘De haute nouveaté fin-de-siècle is vaak een erbarmelijk geknutsel met gelijkluidende woorden, alliteraties zonder zin, kleursensaties en zotte klankkoppelingen.’ (p. 21)
‘Ik weet niet, maar “En route” van Joris Karel Huysmans mishaagt me. Of ’t aan mijn nuchteren en burgerlijke begrippen omtrent soliede bekeering is gelegen, of aan mijn onvoldoende kennis der mystiek, dat durf ik niet uitmaken. Ik zeg maar alleen: ik hou niet van dergelijke bekeringen.’ (p. 29)