Parijse kunstenaarskolonie
Rond de vorige eeuwwisseling zijn in de Parijse buurt Montmartre niet alleen tal van schilders, tekenaars, beeldhouwers en andere, al dan niet mindere, grootheden werkzaam geweest, maar ook vele, meestal jonge en vooral mannelijke, dichters, toneelschrijvers en romanciers. Velen van hen waren daar niet alleen zeer druk met pen of penseel, maar tevens met hun penis in de weer, en daarvan zijn hier en daar de pikante tekstuele verslagen heel direct te vinden in proza dat diverse boekhandelaren maar al te graag onder de toonbank hebben verkocht. Meer indirect — via toespelingen, die aan duidelijkheid overigens niets te wensen overlieten — komen de erotische aspecten eveneens in de theaterstukken, dan veelvuldig in verzen, en in de poëzie voor, die niet zelden een licht tintje meekreeg, omdat deze in de wat lichtzinnigere theaters en cabarets werden voorgedragen, onder meer in het tot ver buiten de landsgrenzen befaamde etablissement Le Chat Noir.
Maurice Vaucaire
Rond 1900 — een nadere datum ontbreekt in het boek, maar het moet in 1909 zijn geweest — is de achtste editie verschenen van de Anthologie des poètes de Montmartre, bij de toen zeer bekende uitgever Ollendorff. Op de band staat zelfs nog Autour du Chat Noir, op het stofomslag ontbreekt deze extra informatie. De meeste dichters, die hierin bijeengebracht zijn, blinken veelal uit door een enorme productiviteit, velen van hen op meer dan één terrein van het pennenlikkerswerk, een enkeling zelfs op alle. Eén van deze velen was Maurice Vaucaire, die volgens de samensteller van deze anthologie werd geboren in 1865, maar wiens sterfdatum vooralsnog als ‘onbekend’ terzijde moet worden gelegd. Naast “délicieux volumes de vers” heeft hij diverse comedies in verzen gepubliceerd, die met veel succes in het Odéon en in het Théâtre Antoine zijn opgevoerd. Toneelstukken in proza zijn ook door de Comédie Française op de planken gebracht in het Odéon en in het toen befaamde Gymnase.
In de wereld van de muzische podiumkunsten was Vaucaire evenmin een onbekende: hij schreef niet alleen tal van libretti voor operettes en voor opéras-lyriques (*), maar ook was hij de geestelijke vader van diverse balletten, die evenals de muziekdramatische werken op tal van bühnes zijn gepresenteerd. Een aantal romans uit de koker van dezelfde auteur heeft een zeer positieve respons gevonden, bij zowel het algemene lezerspubliek alsook bij de meer literair ontwikkelden.
NOTRE DIVIN MODÈLE
Ma maitresse d’hier est la tienne aujourd’hui,
Nous aurons tous les deux joué le même rôle,
Je doute de son coeur, tu crois à sa parole.
Car ton amour commence et le mien s’est enfui.
Notre vieille amitié durere-t-elle encor?
Tu m’en veux de l’avoir chérie et possédée;
Mais tu la quittera comme je l’ai quittée,
Lequel aura raison et lequel aura tort?
Si tu n’as pas souffert, il faut payer ta dette,
Tu diras ton chagrin et tu seras poète,
Jái tant pleuré pur elle, à ton tour de pleurer,
Il se peut qu’elle t’aime, alors sois infidèle.
E plus tard, en riant, nous pourrons comparer
Nos sonnets dessinés d’après ce beau modèle.
Uit: Le Panier d’argenterie (1895)
verschenen bij Ollendorf, Parijs
*****
(*) De samensteller van de anthologie, Bertrand Millanvoye (geb. 1848) — die ook met poëzie in zijn eigen bloemlezing is vertegenwoordigd — beweert dat Maurice Vaucaire van de roman La Femme et le Pantin door Pierre Louÿs (1870-1925) — geschreven in 1898 — een libretto construeerde voor Puccini wiens muziekdrama in de Parijse Opéra Comique in 1906 in première is gegaan. Dat is echter volstrekt onjuist. Het verhaal, met een Carmen-achtige dame heeft Puccini zeker aangesproken, en hij heeft inderdaad met de gedachte gespeeld daar een opera aan te wijden. Daartoe is er zelfs gedurende vijf jaar (1903-1908) tussen de componist en de schrijver gecorrespondeerd, en verder is tussen Puccini en Pierre Louÿs zelfs eenmaal direct persoonlijk contact geweest, maar het is uiteindelijk op niets uitgelopen.
Vaucaire heeft echter wel, in samenwerking met een tweede librettist, Zingarini, een libretto geschreven en daaruit is de opera Conchita (1911) ontstaan, op muziek van Riccardo Zandonai (1883-1944), die in de Scala van Milaan in première is gegaan. Nog weer later is het een befaamde film geworden van Joseph von Sternberg (1894-1966), met Marlene Dietrich, getiteld The Devil is a Woman (1935). Goed vier decennia later heeft Luis Buñuel (1900-1983) dat nog eens dunnetjes overgedaan, met als resultaat Cet obscur objet du désir (1977).
*****
Afbeelding
1. Voorplat van de Anthologie des poètes de Montmartre.
2. Portret van Pierre Louÿs door Henri Bataille (1872-1922).