Alfred Döblin en het gevaarlijkste menselijke orgaan — het hoofd

Alfred DöblinLevenswijsheden, in en uit ons dagelijks bestaan
Menigeen heeft zich veelvuldig afgevraagd hoe het mogelijk is geweest dat Alfred Döblin (1878-1957) [1] — die in eerste instantie medicus was en heeft gefunctioneerd als (zenuw)specialist en voornamelijk als arts voor ziekenfondspatiënten, daarnaast een gezin had en ook nog tal van publieke functies vervulde — erin is geslaagd als schrijver zo productief te zijn. De grootste bekendheid heeft hij verworven door zijn roman-van-de-grote-stad Berlin Alexanderplatz in 1929, maar verder heeft hij nog zo’n veertig literaire werken geschreven, en ook nog eens tal van essays, kritisch proza en feuilletons.

Levenswijsheden
Aforismen als bewuste literaire uiting in de oorspronkelijke betekenis van het woord heeft Alfred Dblin nauwelijks opgetekend. Toch is hij in tal van citatenverzamelingen te vinden met diverse uitspraken, observaties, spreuken, op- en aanmerkingen, alsmede impressies — al dan niet behorend tot een afgebakend moment. De samenstelster van de dezer dagen verschenen bundel met Döblins Lebensweisheiten, Christina Althen, omschrijft in het laatste hoofdstuk van haar nabeschouwing — Warum Döblin lesen? — diens taalvirtuositeit als volgt: “Döblins Sprache ist ein Orchester, das er dirigiert und in dem er alle Intrumente zu spielen vermag. In einer Zeit in der Politik sich in die deutsche Sprache einmischt, tut es gut, Döblin zu lesen. Er karikiert die deutsche Regelungswut und spottet über die ‘Bürokratie des Geistes’.” Haar conclusie dat Döblin het onder alle omstandigheden met de taal zeer nauw neemt kan men slechtsVoorplat van de nieuwste dtv-uitgave met werk van Alfred Doblin, met daarop een getekend portret van deze auteur door Rudolf Großmann onderschrijven als men de moeite heeft genomen deze kleine, voordelige bundel te bestuderen. In de ironie is hij even trefzeker als in de frontale aanval, in de vertolking van de onderhuidse spanning door middel van enkele zinnen is hij net zo geslaagd als in de schildering van een onaanvechtbare stelling in slechts zeven woorden.

Onderverdeling
Met haar onderverdeling van al die levenswijsheden in dertien hoofdstukken met een toevoeging van Döblins lievelingscitaten, is Christina Althen een fraai meesterstukje gelukt. Beslist bij elkaar horende of bijeen passende onderwerpen (bij voorbeeld: Humor, Ironie, Spot) zijn in één en hetzelfde hoofdstuk ondergebracht, wat de overzichtelijkheid alleen maar ten goede komt, en dat zoiets in een verzameling van — grof gezegd: uit hun zeer directe verband gehaalde — citaten uit een omvangrijk oeuvre niet overbodig is, moge eveneens duidelijk zijn.
De samenstelster toont ons op deze manier een tijdgenoot van vooral de eerste helft van de twintigste eeuw, die niet alleen de beide wereldoorlogen heeft meegemaakt, maar daarnaast als een typische (Duitse) intellectueel met een sterk ontwikkeld Fingerspitzengefühl, zijn inschatting, respectievelijk oordeel geeft in soms enkele woorden, dan weer in tien regels of iets daar tussenin, maar zich in alle gevallen treffend weet uit te drukken, zij het soms haarscherp of ’tegen het zere been’, doch nimmer kwetsend om wille van het kwetsen an sich, maar wel degelijk om te provoceren, met als doel iets ten gunste van een kwestie of persoon in beweging te zetten.

Tegenstellingen
Als je relatief veel van de maximen of kerngedachten snel achtereen hebt gelezen, lijkt het soms net of Döblin zichzelf tegenspreekt, maar de verwijzing — in afkorting onder de tekst — naar het bewuste boek of artikel, verschaft opheldering. Alfred DöblinZo wordt Döblin in het hoofdstuk Wir gehören nicht in die Schränke, over Kunst en Cultuur, geciteerd: “Es möge sich eine Gesellschaft der Kunstfeinde etablieren, der ich sofort beitreten werde; alles was sie an Niederträchtigkeiten veröffentlichen wird, unterschreibe ich ungelesen.” En nog geen hele pagina verder staat echter: “Die Kunst bedarf des Schutzes, gegen alles Mögliche, gegen Weiber insbesondere und gegen die Künstler.” Beide citaten komen uit Döblins Kleine Schriften I, geschreven tussen 1906 en 1921. Maar in diezelfde bundel staat ook: “Die Künste treten als Surrogate der Religionen auf.” En dan zijn dan nog maar drie van de talrijke — éénenzestig, om precies te zijn — woorden over dit thema.
Alfred Döblin, die zelf in 1910 mede-oprichter was van het expressionistische tijdschrift Der Sturm, hekelde in de Kleine Schriften een verschijnsel dat deze stroming begeleidde, in niet mis te verstane bewoordingen: “Der Expressionismus ist im ganzen ein Karnickelstall; das Vieh ist erst zehn Jahre alt und hat schon Epigonen in zwanzigster Generation.” Mooi als tegenwicht en tegelijkertijd ter relativering zijn opmerking over een van de expressionistische schilders bij uitstek: “Neben Franz Marc verschwinden fast alle anderen Bilder.”
Maar ook zichzelf kon Alfred Döblin aardig op de hak nemen. Zo noemde hij zich, in het kader van zijn schrijverschap een “Kilometerfresser von Papier und Literschlucker von Tinte.” Hij beschouwt de kunst als een element van zingeving en levenshulp: “Der Blick in die Literatur spart manches Röntgenbild.”

Medische waarheden in een kort literair bestek
Eén achtregelige bijdrage in het hoofdstuk Gesundheit, Medizinisches luidt: “Übrigens ist die Literatur keine Nervenklinik, und wenn die Romanautoren und Dramatiker darauf verfielen, ihre Stoffe als psychoanalytische Fälle aufzuziehen, so würde dieses Genre rasch an Anämie und Langeweile zugrundegehen. Umgekehrt würde es einem analytischen Praktiker sehr wohl tun, wenn er sich ohne Reserve mehr mit der Literatur befaßt, und ich denke mir, die Literatur könnte schon das psychologische Denken beeinflussen.” Hoewel hij inhoudelijk volstrekt gelijk heeft, vraag ik me af of het oeuvre van Sigmund Freud (1856-1939) aan de zenuwarts Alfred Döblin geheel en al voorbij gegaan is. Freud was reeds voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog gestorven, en deze uitspraak van Döblin stamt uit Kritik der Zeit, radiobijdragen uit de periode 1946-1952. De Weense vader van de psychoanalyse was waarlijk niet de enige protagonist uit de wereld der grote psychologen, die juist zoveel van de literatuur had geleerd: van Goethe, Balzac en Dostojevski — om er slechts enkelen te noemen —, maar bij hem is het in diverse van zijn geschriften zo overduidelijk.
In datzelfde medische hoofdstuk staan — naast alle andere interessante — nog twee heel korte, maar even krachtige en behartenswaardige: “Wir von Gnaden des Leibes.” Iets voor sommige huidige monarchen wellicht? Wij bij de gratie van het lichaam. De tweede is minstens zo nuchter: “Wir wissen meistens nicht woran wir leiden.” Die stammen beide uit de hierboven eerder geciteerde Kleine Schriften uit het begin van de vorige eeuw.

Arts en dichter

Hoewel Alfred Döblin eigenlijk liever arts wilde zijn dan schrijver — alleen al omdat hij een gezin moest onderhouden — had hij de gewoonte aangenomen een deel van dag voor het schrijven te reserveren. In die tijd wisselde hij echter ook veel gedachten op papier uit met andere kunstenaars, onder wie vooral de expressionistische schilder Ernst Ludwig Kirchner (1880-1938). Het gevolg was dat hij uiteindelijk in geen van zijn beide beroepen voldoende kon verdienen. Bedelbrieven kreeg hij echter van diverse kanten, doordat hij inmiddels wel naam had gemaakt als schrijver, ook al werden er maar weinig van die boeken verkocht.
Onder het pseudoniem Linke Poot heeft hij glossen en theaterkritieken voor kranten geschreven en gedurende de inflatieperiode heeft hij daarmee meer verdiend dan als arts. In 1926 heeft Döblin in een artikel het lezerspubliek eens voorgerekend dat hij zo weinig verdiende dat hij niet in staat was de 12 mark jaarcontributie te betalen van de internationale schrijversvereniging Pen Club en als gevolg daarvan geen lid kon worden.
Voordat zijn (intenationale) doorbrak in 1929 kwam met Berlin Alexanderplatz slaagde Döblin zich overeind te houden doorUitgever Samuel Fischer (1859-1934) zijn verbetenheid en kon hij met de hakken over de sloot rondkomen door de geldelijke steun van zijn succesvolle collega Jakob Wassermann (1873-1934). Samuel Fischer (1859-1934), een van de meest invloedrijke uitgevers in het Duitsland van die jaren, wilde eigenlijk afscheid nemen van zijn niet zo succesvolle — en dus te weinig geld in het laadje brengende — auteur, maar door een ‘coup’ van mevrouw Fischer werd dit voorkomen, mede ten faveure van de uitgever zelf: zij had, zonder haar man te informeren een voordrachtavond georganiseerd in hun privé-woning te Berlijn-Grunewald. Daar las Döblin toen voor uit zijn nog te publiceren roman Berlin Alexanderplatz, die in nog 35 talen zou worden gepubliceerd. Pas later is het besef tot de schrijver doorgedrongen dat hij voor zijn gehele oeuvre tot dan toe door alles van, in en rondom Berlijn was geïnspireerd.
Dagboeken van Alfred Döblin zijn er niet overgeleverd, maar doordat hij veelvuldig in de hoofdstedeijke koffiehuizen vertoefde, om aldaar te schrijven en met collega’s van gedachten te wisselen, zijn er toch wat anekdotes bewaard gebleven die een beeld geven van de malle situaties waarin dokter Döblin wel eens terechtkwam, en die hij later aan de collega’s vertelde, of die er zelf soms getuige van zijn geweest. Eén van hen was de iets oudere dichter Gottfried Benn (1876-1956), die daarnaast eveneens arts was.

Ons bestaan
Alfred Döblin was cultureel volkomen verankerd in de Republiek van Weimar: als samensteller van een bloemlezing voor de scholen, tevens als vertegenwoordiger van ouderommissies, in de Berlijnse Akademie der Künste en in diverse andere hoedanigheden. In april 1933 is zijn laatste boek in Duitsland verschenen, voordat het alom heersende brulbeestenbewind deze onmogelijk heeft gemaakt: Unser Dasein. Het werk was geen lang bestaan gegund: op 10 mei is het, samen met alle De beruchte brandstapel op 10 mei 1933 in Berlijnandere boeken van Döblin en enorme hoeveelheden geschriften van Joodse auteurs en van tal van andere schrijvers die het demonische nazi-gespuis niet welgevallig was, in het vuur gegooid. Een politieman, die de schrijver kende uit de tijd dat hij onderzoek had gedaan voor Berlin Alexanderplatz, heeft hem gewaarschuwd dat hij bovenaan een zwarte lijst van dat diepst gezonken beestentuig staat, en daarom is Alfred Döblin een dag na de Rijksdagbrand [2] naar Zwitserland gevlucht nadat hij zijn Gestapo-vervolgers in de ondergrondse had weten af te schudden. De informatie die in de diverse bronnen beschikbaar is, blijft ook op enkele punten in nevelen gehuld, doordat sommige gegevens nu niet overeenkomen, en mede daarom hopen we dat de voor april aangekondigde biografie in de — inmiddels aan de trouwe lezers van deze elektronische krant zeer bekende — reeks dtv-portrait daarover duidelijkheid zal verschaffen. De verschijningsdatum is echter uitgesteld tot juni. Dan zullen we op dit aspect in de levensgeschiedenis van Alfred Döblin nader terugkomen.
De in Unser Dasein bijeengebrachte essays over tal van aspecten die het dagelijks bestaan in een georganiseerde samenleving betreffen, raken niet alleen maatschappelijke vragen en vraagstukken, maar ook artistieke, filosofische en natuurwetenschappelijke. Het geheel is overzichtelijk opgedeeld in acht hoofdstukken en twee tussenfasen, alle van verschillende lengte, maar tesamen komen ze toch op zo’n 500 bladzijden. Dat de Joodse zaak Döblin, die zelf in die sfeerVoorzijde van de pocket-editie van Döblins essaybundel Unser Dasein was geboren en opgegroeid, zeer ter harte ging, moge blijken uit een omvangrijke bundel, die aan deze thematiek is gewijd, maar eveneens it het feit dat in Unser Dasein het Zevende Boek geheel gewijd is aan de vraag of de Joden nu wel of niet een volk vormen. Tot in onze dagen zijn de meningen dienaangaande sterk verdeeld. ’t Is een religie, meent de éne groepering, de andere daarentegen vindt wel degelijk dat er sprake is van een volk. Of er ook sprake kan zijn van een Joods ras wordt, sedert Hitlers rassen-Waan, tegenwoordig wat minder vaak meer (althans openlijk) aan de orde gesteld. De zeventig pagina’s die Döblin er in Unser Dasein aan wijdt, zijn zeer overzichtelijk ingedeeld, zoals dat goede een intellectueel betaamt. Dezelfde lengte krijgt het slothoofdstuk over de volkeren van het Avondland.
Andere thema’s waaraan dokter-dichter Döblin een heel hoofdstuk heeft gewijd, gaan over Kuddes en individuen; kleine en grote mensen; de Kunst; over Zeitlichkeit, Handeln und Leiden, over de Natuur. Het boek was opgestart met een verhandeling over Das ich und die Dingwelt, gevolgd door Das Gegenstück der Natur. Hoewel alles zeer verhelderend is opgetekend, is er niet direct sprake van lectuur voor de liefhebbers van Döblins puur literaire werk, en is deze al helemaal niet geschikt voor mensen — welke niet rijkelijk zullen voorkomen tussen de lezers van deze kolommen — die de voorkeur geven aan het oeuvre van Hedwig Courths Mahler en haar driftig alfabet-husselende dochters.

*****

[1] Zie ook ons eerdere artikel over Alfred Döblin, getiteld De caleidoscoop van doctor Alfred Döblin, gepubliceerd op zondag 17 september 2006.

[2] De Rijksdagbrand was op 27 februari 1933, en de Nederlander Marius van der Lubbe werd beschuldigd van deze daad, hoewel er veel voor te zeggen is dat de hoge Hitlerse hellemonsters dit allemaal zelf hebben georganiseerd.

*****

Alfred Döblin (1878-1957):
1. Das gefährlichste Organ des Menschen ist der Kopf — Lebensweisheiten. Herausgegeben von Christina Althen. 156 pag., paperback; Deutscher Taschenbuch Verlag, München, april 2007; ISBN 3-423-13548-1. Prijs € 6,—.
2. Unser Dasein — Essays. 490 pag., paperback; Deutscher Taschenbuch Verlag, München, 1988; ISBN 3-423-02431-3. Prijs € 15,24.
*****

Afbeeldingen
1. Alfred Döblin.
2. Voorplat van de nieuwste dtv-uitgave met werk van Alfred Doblin, met daarop een getekend portret van deze auteur door Rudolf Großmann.
3. Alfred Döblin, tekening op een inlegvel in een van de dtv-boeken met werk van deze schrijver; helaas is de naam van de kunstenaar niet goed te lezen.
4. Uitgever Samuel Fischer (1859-1934).
5. De beruchte brandstapel op de 10de mei 1933 in Berlijn, waar ritueel, met de woorden “Ich übergebe den Flammen” of “Ich übergebe dem Feuer”, boeken op werden gegooid welker auteurs of inhoud niet strookten met de opvattingen van de alomheersende mofrikaanse krankzinnigheid. Zeer vele geschriften van grootheden uit literatuur en wetenschap werden tot roetige as in handen van een reeds tot op het merg verroest systeem.
6. Voorzijde van de pocket-editie van Döblins essaybundel Unser Dasein, oorspronkelijk uit 1933, in de versie van 1964, sedert 1988 als paperback.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *