L’ARGENT
Fantaisie
I
Quand on n’a pas d’argent,
En gagner est le plus urgent;
Car tout le monde vous évite.
Donc, si vous êtes fortuné,
Enrichissez-vous, au plus vite!
— Au riche, tout est pardonné,
Partout on le choie, on l’invite:
Craint-on un acceuil outrageant,
Quand on a de l’agent?
II
Quand on n’a pas d’argent
Rien ne sert d’être intelligent:
On a toujours l’air d’une buse.
On est un être inférieur,
De qui chacun, sans honte, abuse:
La victime de tout railleur
Qu’égaie un vêtement qui s’use. . .
— On est plein d’aplomb, d’entregent,
Quand on a de l’argent.
III
Quand on n’a pas d’argent
Soudain, en vous dévisageant,
Le plus généreux devient chiche.
Un Crésus se plaint que vous,”
Malgré le luxe qu’il affiche,
Dès qu’on lui demande cent sous
Hélas! — on ne prête qu’au riche!
— Harpagon même est arrangeant,
Quand on a de l’argent. . .
IV
Quand on n’a pas d’argent,
Le tauilleur est très exigeant. . .
Il accepte en grognant l’échange
De vos effects contrew — les siens.
Ne les soldes pas, il dérange
L’huissier, qui fait, en mots anciens,
Contre vous un grimoire étrangeQuón paie, assez cher, en rageant,
Quand ion a de l’argent.
V
Quand on n’a pas d’argent
Et qu’on s’aime, on souffre, en songeant
Qu’il est, en amour comme en guerre
Le plus sur garant du succès.
Être éloquent, beau, ce n’est guère,
Comme gagner ce joli procès.
— De nos jours, ainsi que naguère,
On séduit, même en pataugeant,
Quand on a de l’argent.
VI
Quand on n’a pas d’argent
On est toujours intransigeant.
Si on fait de la politique,
On offre au paysan le sol,
L’util au blosier sympathique
La propriété, c’est le vol! . . .
— Mais si lón est homme pratique,
On est du parti dirigeant
Quand on a de l’argent.
VII
Quand on n’a pas d’argent
C’est le convoi de l’indigent
Qu’on a, si Dieu permet qu’on meure;
Votre chien seul suit le cercueil. . .
— Vers votre dernière demeure,
Un peuple entier, la larme à l’oeuil,
Vous suit dans des sapins à l’heure —
Ou même à pied, en s’épongeant,
Quand on a de l’argent!
[1887]
Pierre Trimouillat (1858-1929)
*****
Baron van de Lach
Pierre Trimouillat kon je in het Quartier Latin van Parijs overal tegenkomen als er ergens een literaire bijeenkomst was, nadat de soirees van La Plume eenmaal een feit waren geworden, en werden gerealiseerd in Le Caveau en in de Lice chansonnière, in het Conservatorium van Montmartre en eveneens in Le Chien Noir. Trimouillat kwam terecht in Le Chat noir in de tijd dat er werd voorgedragen uit werk van Jules Jouy, Maurice Donnay, Haraucourt en anderen. Rodolphe Salis (*) benoemde hem er tot baron van de lach, en in dat etablissement heeft Trimouillat zijn beste chansons gecreëerd: Les gouvernants, A mon septième, Les Pochards, Le Concierge en meer. Daarmee hebben tal van voordragende artiesten, zoals Yvette Guilbert, Coquelin junior en anderen hun publiek van divers pluimage, aan het lachen gekregen.
Voordat het echter allemaal zo werd, had Trimoillat een tamelijk lange weg afgelegd. Hij was op 13 juli in 1858 in Moulins (Allier) geboren, en had als diseur in familiekring en bij vrienden succes gehad met monologen en verzen, maar steeds van anderen, en precies dat vormde voor hem de aanleiding om daar verandering in te brengen en zelf maar eens te gaan schrijven. Het werden tamelijk ondeugende, uitstekend geschreven stukken met veel beminnelijke esprit en dat vermaakte het publiek uitstekend. Niet onbelangrijke bijkomstigheid was dat hij daarmee noch de kritiek, noch de autoriteiten tegen zich in het harnas heeft gejaagd.
Succes door derden
Na enige tijd was Pierre Trimouillat niet meer tevreden met alleen de eigen voordracht, en daarom zocht — en kreeg — hij de medewerking van andere, in die dagen vooraanstaande artiesten, die zijn eerste stukken met zeer veel succes voor het voetlicht hebben gebracht, Maidemoiselle Reichenberg bij voorbeeld en Georges Beer, Féraudy en Dumény. Zo werden zijn goed doordachte en in een prachtig rijm gepresenteerde bijdragen wijd en zijd bekend: L’Octroi, La Bègue, L’Argent, Gras et maigres, La Corde en nog vele meer.
Weer later stichtte Trimouillat, samen met Xavier Privas en Gaston Dumestre, de Soirées de Procope, waar Verlaine troonde en Laurent Tailhade zijn befaamde conferences ten beste gaf. Trimouillat trad nog in tal van andere etablissementen in het Quartier Latin op, maar uiteindelijk beperkte hij zich tot deel te nemen aan bijeenkomsten in de min of meer besloten privé-salons of op feesten die werden georganiseerd om geld in te zamelen voor goede doelen.
Overzicht
Terugblikkend kunnen we stellen dat deze Pierre Trimouillat weliswaar één ook en ander heeft bijgedragen aan teksten voor het theater, maar dat het zwaartepunt in zijn scheppend werk in de vele honderden chansons lag, en verder in ballades, monologenen vrolijke fantasiestukken, die weliswaar ironisch konden zijn, doch nooit van een bijtend gehalte.
Een eeuw geleden beloofde hij aan zijn omgeving dat hij dat alles in diverse boeken bijeen zou brengen. Maar zijn vrienden koesterden slechts de hoop dat hij dat dan ook snel eens zou doen. Zijn werk is tijdens zijn leven verspreid verchenen, bij uitgevers wier namen ook thans nog een bekende klank hebben in de publicitaire wereld van (vooral) Parijs: Ondet, Stock, Ollendorff en anderen.
Pierre Trimouillat overleed in 1929. Zijn complete werk — resp. een keuze daaruit; daarover zijn de geleerden het weer eens niet eens — is in 1931 bij Stock verschenen, sommige pagina’s zijn voorzien van de muziek die hij bij zijn chansons heeft gecomponeerd.
*****
BALLADE DU CÉLIBATAIRE
Toute sa vie, âge adulte compris,
Peut-on n’aimer qu’une seule personne?
— Ma question a sans doute surpris.
Qui la croira sérieuse? Personne.
L’homme avisé dans plus d’un champ moisonne!
Puisqu’on obtient beaucoup en promettant,
Jurez à qui vous charme pour l’instant
Amour sans fin; sot qui s’en fait scrupule;
Mais lui vouloir être toujours constant,
En vérité, n’est-ce pas ridicule?
Parce qu’on est aujourd’hui fort épris
D’un ange blond aux yeux bleus, — qui soupçonne
Qu’il faille avoir les brunes en mépris?
A cette idée insensée on frisonne!
— Quoi! si la blonde, alors que l’heure sonne
De se prouver sa tendresse, prétend
Attendre encore, il fait en l’écoutant
Croire un démon devant qui tout recule
Labrune enfant. . . qui n’hésite pastant?
La vérité n’est-ce pas ridicule?
Certains naïfs, n’attachant aucun prix
A des faveurs que sans contrat l’on donne,
S’en vont grossir le nombre des maris
Dès qu’un tendron lur résiste où sermonne!
Mainte beauté cependant s’abandonne
Sans imposer un pacte exorbitant. . .
L’amour légal est-il donc si tentant?
— Souffrir que l’être adoré vous accule
Au marriage et s’en montrer content,
En vérité, n’est ce pas ridicule?
ENVOI
Reine adorée, incontestée, avant,
Femme, tu perds tout pouvoir en changeant
L’amant prodigue en époux qui calcule. . .
Cela s’appelle être «sage», pourtant:
En vérité n’est-ce pas ridicule?
*****
(*) Zie ook onze eerdere bijdrage in deze reeks, over Emile Goudeau, op vrijdag 6 april.
*****
Afbeeldingen
1. Pierre Trimoullat op de foto.
2. De dichter-chansonnier op de voorzijde van het tijdschrift Les Hommes d’Aujourd’hui.
3. Nogmaals de duizendpoot Trimouillat, maar dan anders.