Na een gekwelde winter gaat Johan van Vere de With weer naar zijn school in ‘Den Bommel’ en ziet ‘blote bomen licht aangelopen in de milde lucht van de lente’. De Haan schrijft: ‘Hun blaadjes waren van geeldoorschenen groen, maar dat werd dagelijks donker en dichter’. Ik las er eerst overheen, maar vond even later toch dat er iets in deze zin hapert. Het ‘groen’ werd ‘dagelijks dichter’, dat klopt, maar het werd ‘dagelijks donker’ klopt niet. Het moet ‘donkerder’ zijn. Het groen werd ‘dagelijks donkerder en dichter’. De Haan voelde in ‘donker’ al een vergrotende trap. Hij had toen kunnen schrijven: ‘donker- en dichter’, maar dan stond er eigenlijk: ‘donkerer (of zo men wil: ‘donkerter’) en dichter’, wat niet fraai is, en ‘donkerd’ en dichter’ klinkt en oogt niet goed. De Haan hield vast aan ‘donker’.
In de volgende zin (Pathologieën blz. 75) wordt het spel voortgezet: ‘Iedere dag om twaalf uur wanneer Johan langs de grachten kwam, stond de witte zon hoger aan de hemel, scheen helder in het spiegelwater (…)’. Hier is ‘helder’ een vergrotende trap, maar niet van ‘hel, (heller)’.
Onthou dus: de comparatief van ‘donk’ is ‘donker’.
Gun de schrijver zijn binnenpret!
Lit.: Jacob Israël de Haan, Pathologieën (uitg. Servo), 2003
Hol, holler, Holst?