Meer dan alleen arts en auteur
De naam van de Engelse arts, journalist en auteur van romans en verscheidene avonturenverhalen, Arthur Conan Doyle (1859-1930), is tot op de huidige dag bekend gebleven, doch vrijwel uitsluitend vanwege zijn Sherlock Holmes-geschiedenissen, die niet alleen zijn wereldfaam hebben gevestigd, maar er al heel snel voor hebben gezorgd dat hij niet meer als arts hoefde te werken. In zijn eigen tijd genoot hij echter bekendheid om meer dan alleen de aan het papier toevertrouwde verhalen over de onsterfelijk gebleken superdetective. Zo was hij een gewaardeerd historicus, stond hij op de bres voor maatschappelijke hervormingen, en liet hij op tal van andere fronten merken dat hij er was. Dat hij naast zijn werk als professioneel auteur en correspondent, ook vaak als schrijver van ingezonden brieven — aan dag- en weekbladen, en aan tal van andere publicaties, of dat nu om medische tijdschriften ging dan wel advertentiebladen, en zelfs dubieuze krantjes in Engeland en daarbuiten — van zich heeft doen spreken, bewijzen de vele honderden voorbeelden die nog beschikbaar zijn. Een kleine vierhonderd pagina’s in boekvorm beslaande selectie daarvan is in 1986 verschenen bij Secker & Warburg te Londen. Dat boek kostte toen vijftien engelse ponden, hetgeen — als gevolg van importvoorschriften en omrekeningstabellen — neerkwam op zo’n tachtig gulden. Uiteindelijk lag het, begin jaren negentig, bij De Slegte voor twee tientjes.
Selectie uit 1986
Deze selectie beslaat de periode van 1879 tot 1930, dat is tevens het gehele tijdvak dat Arthur Conan Doyle werkzaam is geweest. De thema’s die hij in zijn ingezonden brieven behandelde, waren zo uiteenlopend als de interessegebieden van de man. Daarin laat Doyle zien dat hij niet alleen maar strijd voerde tegen onrechtvaardigheid in tal van maatschappelijke geledingen, maar tevens dat hij de polemiek niet schuwde. Zo krijgt George Bernard Shaw in 1912 een schriftelijke reprimande op diens mededelingen aangaande de Titanic, en bemoeit hij zich met honkbal, ballistiek en het gebruik van de fiets in oorlogstijd. Je kunt het — binnen het kader van de tijd — nauwelijks bedenken of Arthur Conan Doyle had er wel iets over te melden: geestverschijningen en de hervorming van de Echtscheidingswet en — jawel, reeds toen — de Kanaaltunnel.
Een van die talrijke thema’s vormt het spiritualisme — vaker nog spiritisme genoemd — waarvoor Conan Doyle zich sterk was gaan interesseren na het overlijden van zijn zoon. Hij meende sterke aanwijzingen te hebben voor de mogelijkheid tot contact met overledenen, maar in hoeverre die gedachte een gevolg is geweest van een constitutie in zijn persoonlijkheid — de wens is immers de vader van de gedachte — zou men zich, goed een eeuw na het door Doyle geschrevene, ook thans kunnen afvragen. In het Engeland van toen zou het niemand hebben verbaasd als je tijdens een maaltijd over waargenomen geestverschijningen zou zijn begonnen, en dat is tot op de huidige dag veelal de gewoonste zaak gebleven in dat deel van de wereld. Fervente spiritualisten hebben mij meer dan eens uitgelegd dat al die geesten zo graag naar Engeland terugkeren vanwege het vele ‘krijt’ in de bodem. Vele Britten zullen er dan ook wel tot in lengte van dagen krijtrotsvast in blijven geloven.
A Test Message
Geadresseerd aan de publicatie Light op 2 juli 1887
SIR, — I believe that it has been found a useful practice among revivalists and other excitable religionists of all types, for each member to give the assembled congregation a description of the manner in which they attained the somewhat vague result known as “finding salvation.” Now among Spiritualists there is really a good deal to be said for such a practice, for the first steps of the inquirer after truth are along such a lonely and treacherous path that it must always be of interest to him to hear how some other wanderer has stumbled along it, uncertain whether he was following a fixed star or a will-o’-the wisp, until at last his feet came upon firmer ground and he knew that all was well. To the humble inquirer, distrustful of self and fettered with the prejudices of early education, it is of no avail to speak of psychography, materialisation, or advanced phenomena. He yearns for some proof which shall be more within the range of his own personal experience and which shall be decided enough to convince his reason without being so overwhelming as to stagger and confuse it. This must be my apology, therefore, for dwelling upon the incident which, after many months of inquiry, showed me at last that it was absolutely certain that intelligence could exist apart from the body.
Some months ago I read Judge Edmonds’ Memoirs [1], and I have since read Alfred Russel Wallace’s [2] book, Major-General Draysons’s [3] tract and other writings on the subject. After weighing the evidence, I could no more doubt the existence of the phenomena than I could doubt the existence of lions in Africa, though I have been to that continent and have never chanced to see one. I felt that if human evidence — regarding both the quantity and the quality of the witnesses — can prove anything, it has proved this. I then sat to work to organise a circle of six, which met nine or ten times at my house. We had phenomena such as messages delivered by tilts, and even some writing under control, but there was never anything which could be said to be absolutely conclusive. That complicated machine, the human body, is capable of playing strange tricks, and what was the possibility of unconscious cerebration, of involuntary muscular action, and of the effect of a dozen heavy hands on one light table, I was never entirely satisfied. I was convinced that others had obtained the phenomena, but not that I had done so myself.
Last week I was invited by two friends to join them in a sitting with an old gentleman who was reputed to have considerable mediumistic power. It was the fist time that I had ever had the opportunity of sitting with anyone who was not a novice and inquirer like myself. I may remark here that for some days I had been debating in my mind whether I should get a copy of Leigh Hunt’s Comic Dramatists of the Restoration [4] — the question being whether the mental pollution arising from Messrs. Congreve, Wycherley, and Co. would be compensated for by the picture of the manners and customs of those days to be gathered from their pages, and which I had particular reasons for wishing to be well up in. I had thought the matter over, but had dismissed it from my mind a day or two before the séance. On sitting, our medium came quickly under control, and delivered a trance address, containing much interesting and elevating matter. He then became clairvoyant, describing one or two scenes which he had no opportunity of testing. So far, the meeting had been very interesting, but not above the possibility of deception. We then proposed writing. The medium took up a pencil, and after a few convulsive movements, he wrote a message to each of us. Mine ran: “This gentleman is a healer. Tell him from me not to read Leigh Hunt’s book.”Now, sir, I can swear that no one knew I had contemplated reading that book, and, moreover, it was no case of thought-reading, for I had never referred to the matter all day. I can only say that if I had had to to devise a test message I could not have hit upon one which was so absolutely inexplicable on any hypothesis except that held by Spiritualists. The message of one of my friends, referring to his own private affairs, was as startling correct as mine.
Let me conclude by exhorting any other searcher never to despair of receiving personal testimony, but to persevere through any number of failures until at last conviction comes to him, as come it will. Let him deserve success by his patience and earnestness, and he will gain it. Above all let every inquirer bear in mind that phenomena are only a means to an end, of no value at all of themselves, and simply useful as giving us assurance of an after existence for which we are to prepare by refining away our grosser animal feelings and cultivating our higher, nobler impulses. Unless a man starts with that idea, the séance-room sinks to the level of the theatre or the opera — a mere idle resort for the indulgence of a foolish, purposeless curiosity. Let a man realise that the human soul, as it emerges from its bodily cocoon, shapes its destiny in exact accordance with its condition, that that condition depends upon the sum result of his actions and thoughts in this life, that every evil deed stamps itself upon the spirit and entails its own punishment with the same certainty that a man stepping out of a second floor window falls to the ground; that there is no room for deathbed rpentences or other nebulous conditions which might screen the evil doer from the consequence of his own deeds, but that the law is self-acting and inexorable. This, I take it, is the lesson which Spiritualism enforces, and all phenomena are only witnesses to the truth of this central all-important fact.
Pray excuse my encroachment upon your space.
Yours faithfully,
A. CONAN DOYLE, M.D.
Southsea
[1] John Worth Edmonds (1816-1874), trok zich terug als lid van het Amerikaanse Hooggerechtshof vanwege de algemene vijandige houding ten opzichte van zijn spiritualistische opvattingen.
[2] Alfred Russel Wallace (1823-1913), geograaf, bioloog en athropoloog, die een eigen evolutietheorie had ontwikkeld.
[3] Alfred Wilks Drayson (1827-1901) schreef onder meer over sterrenkunde en over belevenissen in Afrika. Hij was een vriend van Conan Doyle.
[4] James Henry Leigh Hunt (1784-1859), criticus, essayist, dichter en schrijver, en uitgever van onder meer de Examiner en de Reflector. Waarschijnlijk heeft Doyle hier de vergissing gemaakt en twee auteurs verwisseld. Het bekende boek met de genoemde titel uit 1853 is geschreven door de essayist Thomas Babington Macaulay (1800-1859).
____________
Afbeeldingen
1. Arthur Conan Doyle.
2. Voorzijde van het stofomslag van de selectie uit Conan Doyle’s Letters to the Press uit 1986.
3. De Engelse intellectueel bij uitstek Alfred Russel Wallace.
4. James Henry Leigh Hunt.
5. John Worth Edmonds.
Niet onaardige -fictieve- invalshoek in Julian Barnes, Arthur & George, waar na Doyle’s overlijden zelfs een massaséance wordt gehouden om contact met de overledene te leggen.
In de opera ‘Houdini’ (1977) van Peter Schat (1935-2003), in première gegaan in Carré te Amsterdam, zagen we Conan Doyle in een Sherlock Holmes uitrusting — mantel met pelerine en bijpassend hoofddeksel — op zo’n fiets uit die dagen rondpeddelen. Dat zorgde voor hilariteit, mede doordat ook daarbij enigszins de draak werd gestoken met het spiritualisme.