Een onopgemerkt ‘In Memoriam Vincent van Gogh’ door Willem Kloos

Hoi. Dit bericht sluit thematisch aan bij het voorgaande over de Schuhmacher-collectie en in het bijzonder bij het opdrachtexemplaar van Albert Verwey aan Breitner dat bij Zwiggelaar onder de hamer gaat binnenkort. Hier, lees het nog maar een keertje aandachtig.

In die stoffige boeken-uitzoekcontext heb ik een een aanzienlijk deel ervan [= allemaal] noodgedwongen aandachtig doorgebladerd, of er behalve opdrachten niet ook brieven, handschriftelijks of een vergeten biljet van 10 gulden in zat. Onder die boeken bevonden zich talloze Tachtigers-uitgaven, een van Schuhmachers specialismen. Zie hier enkele zeer bijzondere voorbeelden! Om die reden heb ik ook vele Tachtigers weer eens wat gelezen of voor het eerst aandachtig gelezen. Zoals dit weekend de notoir rommelig samengestelde en daardoor nogal ontoegankelijke bundel Verzen van Willem Kloos uit 1894. Het bevat vrijwel al zijn werk tot dan toe, waaronder vroege en nog steeds mooie verzen tot broddelwerk uit zijn dronken psychotische periode van de vroege jaren 1890. Ergens tegen het einde van de bundel waar ik, en mogelijk talloze anderen, nooit gekomen waren las ik gedicht 170 waar ik spontaan Van Gogh-associaties bij kreeg. Ik kan dat weten en hebben want heb hier diverse malen over dat soort associaties geschreven. In mijn boekenkast vond ik in Van Gogh- noch Tachtigers-studies het gedicht vermeld. Zo noemt Oerlemans in Amsterdamse jaren van Willem Kloos dl. II 1888-1900 Van Gogh maar enkel als vergelijkingsmateriaal voor Kloos ziektebeeld. Dit gedicht wordt niet genoemd. Vond het ook nergens anders apart vermeld. Zelfs in Dick van Halsema’s Tachtigersbijbel Vrienden en Visioenen komt het niet voor. Navraag bij Dick, mijn goede vriend en leermeester, bevestigde deze afwezigheid ook op andere plekken. Als dank schrijf ik dit stuk zo Van Halsema-achtig mogelijk!

Van Gogh was heel erg aanwezig in de wisselwerking tussen schilders en schrijvers die Tachtig was. Nauwelijks lijfelijk maar vooral in de geest en in de kunst. In de eerste plaats via Frederik van Eeden, de enige Tachtiger die door Van Gogh in zijn brieven wordt genoemd. Van Eeden kende Van Goghs werk al vroeg en publiceerde eind 1890 een belangrijk opstel in De Nieuwe Gids over de dan net gestorven kunstenaar. Het is misschien wel de eerste heiligverklaring van de kunstenaar. Van Eeden: ‘En was deze niet een van het edel en onsterfelijk ras, dat het lage volk gekken, maar de mensch van ons slag heiligen noemt?’ Van Eeden bezat al in dit jaar 1890 de grote Zaaier (F450).

Van Gogh kom je ook intertekstueel tegen bij de sensitivistische Gorter van de Verzen 1890. Opdracht: zie zo’n intens korenveldschilderij van Van Gogh voor je en probeer daar dan níet aan te denken bij deze regels van Gorter:

In den heeten nacht een heet zwart grijs korenveld
heeft mij heetvoetig heetoogig heethandig ontsteld,
van achter drong me de windige nachtige hitte
in ’t dikkige looderig rooierig stof te zitten,
mijn oogen bloedzwaar hingen voor het geschaarde
starre nachtbeddend groenhittend aarzwaarde.

Zie je wel? Kan niet.

Het gedicht van Kloos nu is wat minder modernistisch maar tussen de regels door broeit er toch iets heel intens.:

In Memoriam.

Dàt was een lief mensch, dien wij nimmer zullen
Terug-zien, stervende als hij is geweest
Heel ver van wat hij lief-had, als een beest
Gezeuld in ’t eerlijk graf-zijn, dat met mullen

Plof zacht viel op zijn trouwe hoofd, het rulle
Zand, dat’s der doode’ allerlaatst aardsche feest.
O ’t dood-stil graf, dat nooit weet wat geweest
Is ’t arm mensch-lijf, dat kan zoo’n grafje vullen.

O Vincent, die zijt altijd goed gebleven
In ’t arme leven dijn, krachtens ’t zoet rijp
Bloeien alóm op van uw bloem-zacht leven,

Daar ùw weerld om u zei, o grijp maar, grijp,
Waar gij niet kondt, daar gij niet woudt, o rijp,
Zacht mensch, die kon niet aan dees aarde kleven.

In de bundel is het niet gedateerd maar bij de eerste publicatie in de negende jaargang van De Nieuwe Gids is het gedateerd 11 januari 1894. Kloos schreef het in de periode dat samenstelling voor de bundel concreet werd (zie: Dick van Vliet ‘Nieuw licht op Kloos’ Verzen‘, Parelduiker 2003-II/III).

Er zijn heel veel mensen die Vincent heten schijnt het. Maar in de kunsten en letteren van de jaren 1890 is ‘Vincent’ heel vaak dé Vincent. Het is de periode waarin het Vincent-beeld ontstond. Een onderdeel daarvan is het niet behoeven van een achternaam. Zie onder meer mijn voorgenoemde publicaties over de literaire receptie van Vincent. Exemplarisch is het ontwerp van Richard Roland Holst voor de tentoonstelling van nagelaten werk uit 1892 waarop enkel de voornaam van de kunstenaar.

Als je in deze context Kloos’ gedicht leest zie je diverse Vincentiaanse componenten: het ver weg sterven (‘ver van wat hij lief-had’), zijn al dan niet christelijke gemotiveerde naastenliefde (‘een lief mensch’, ‘zijn trouwe hoofd’), treurnis om zijn vroeg sterven (‘dien wij nimmer zullen terugzien’), de kleur geel misschien (‘rulle zand’), zijn rauwe dood (‘als een beest gezeuld in ’t graf’), zijn naïviteit/idealisme (‘altijd goed gebleven’), het niet kunnen bereiken van zijn (kunstenaars)idealen (‘grijp waar gij niet kondt’) en zijn onvermogen om het leven enigszins normaal te kunnen leven (‘die kon niet aan dees aarde kleven…’)

Dat Kloos dit pas in 1893 schreef hoeft niet te betekenen dat zijn poëticale brein niet aan Vincent dacht. In deze vroeg gearriveerde nadagen van zijn dichterschap schreef hij diverse gedichten over figuren die al jaren niet meer lijfelijk of op papier aanwezig waren. Het meest notoire voorbeeld hiervan zijn de scheldsonnetten.

Via Van Eeden & co. kende Kloos ongetwijfeld Van Goghs werk ook vroeg. Dat hij een van de vroege Van Goghtentoonstellingen begin jaren 1890 heeft bezocht lijkt mij aannemelijk. En in de jaren 1890 bezocht hij regelmatig Jo Bonger -van Gogh in Bussum wier huis vols stond met Vincents. Ik dacht op dat adres misschien de Vincent, een mogelijk andere Vincent, uit het gedicht te vinden maar die leefde in 1894 nog: Kloos aan Van Deyssel in april 1899: ‘Ik ken mevr. v. Gogh persoonlijk, en kom ’s avonds wel eens bij haar op theevisite. (…) ‘Ze heeft een zoontje van tien jaar, dat Vincent heet.’ Dat zoontje was Vincent Willem van Gogh (1890-1978) aan wiens collectie en inspanningen we het Vincent van Gogh Museum te danken hebben.

Is dit alles belangrijk? Ja, ik denk het wel. In het Van Halsema-iaanse, rond1900-iaanse en Van Gogh-iaanse wetenschap op de vierkante millimeter-universum is dit een onopgemerkt bouwsteentje van kunstenaarschap en reputatie van een de belangrijkste kunstenaars ooit. Zo! Grootste woorden voor ons doen maar het moet eindelijk maar eens gezegd worden: Vincent was echt een goed schilder!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *