Als we Tzum mogen geloven vinden de meeste lezers Couperus’ Extaze (1892) ‘behoorlijk bizar’. Wij weten niet hoe ze dat weten. De meeste (weinige?) lezers vinden het toch gewoon een charmant Couperusje? Maar goed, toegegeven, ook dat is maar een aanname.
Tzum stelt wel terecht dat met Extaze destijds flink werd gedweept. Dat is gewoon wetenschappelijk te funderen – ziet u bijvoorbeeld de studie Van observatie tot extaze van Mary Kemperink. Hierin, noch elders menen wij, kom je echter een vernoeming tegen van een wel heel obscuur specimen van couperiana, namelijk een ‘antwoordroman’ van Egbertha C. van der Mandele (1869-1934). De schrijfster is heden bij verzamelende ingewijden wellicht nog bekend vanwege haar Wetboek van mevrouw etiquette, waarvan rond 1900 diverse drukken verschenen. Maar wie kent nog haar roman Zusterzielen uit 1895? En wat zullen ‘de meeste lezers’ daar dan niet van vinden?
Na zeker vijftien jaar zoeken – nu ja, het in het bibliofiele achterhoofd hebben – vonden wij onlangs eindelijk een exemplaar van die roman. Van de tweede druk nog wel, die 35 jaar later alsnog verscheen. Eveneens in ons achterhoofd hadden wij de enige mij bekende, uitvoerige bron van informatie over dit boek, namelijk de scriptie ‘Keerde dan hetzelfde terug?’ Een vergelijking tussen Couperus’ Extaze en Zusterzielen van Egb. C. van der Mandele van Manon Pleiter (Universiteit Nijmegen, 2006). Dankzij het wereldwijde web kregen we contact met mevrouw Pleiter en een exemplaar van haar scriptie. Wij zijn dus geenszins de ontdekker van dit unicum, maar maken gewoon dankbaar en met permissie gebruik van Pleiters onderzoek. Ere wie ere toekomt!
Zusterzielen is geen literair meesterwerk maar heeft wel een zekere, Haagse, Couperiaanse bekoring. Vanaf pagina één namelijk valt de Extaze-echo op. Wij citeren waar mogelijk hier naar Pleiter; zij merkt op dat er tekstueel veel verschillen zitten tussen de eerste en de tweede druk. Die laatste is namelijk gemoderniseerd en zijn zelfs tekstgedeelten in weggelaten. (Wij vonden het al raar dat men in 1895 in een auto stapte!) Dat betekent overigens wel dat we voor onze collectie nog steeds die eerste druk te pakken moeten krijgen.
De roman opent met een literaire soiree van de weduwe Van Elmendorp die ‘schoon bijna vijftig jaar er met haar fijn figuurtje en nog frisch gezichtje wel vijftien jaar jonger uit[zag] en dat wilde zij graag weten. Niet bepaald coquet, had zij toch een zekere soort van ijdelheid.’ (Tweede druk. p.2.) Daar echoot uiteraard Couperus’ weduwe Cecile van Even al duidelijk in door. Zusterzielen richt zich verder op de twee personages Louise en Willem. We citeren Pleiter:
Zusterzielen verschijnt in 1895 bij uitgeverij Becht in Amsterdam en beschrijft de relatie tussen Louise Hermsfeld, een vrouw van rond de achtentwintig, en de jonge artiest Willem de Beughe. Na een paar ontmoetingen besluiten ze vriendschap te sluiten en zal Louise Willem helpen met het corrigeren van het boek dat hij aan het schrijven is. Met de steun van Louise kan Willem de verleidingen van drank en vrouwen doorstaan en zich op het schrijversschap richten. Hij wordt echter verliefd op haar, maar Louise kan die liefde niet beantwoorden en wijst zijn huwelijksaanzoek af. Ze zien elkaar een tijd niet, tot de moeder van Willem plotsklaps overlijdt. Louise snelt Willem te hulp en besluit met hem te trouwen om hem niet aan zijn lot over te laten. Tijdens de huwelijksvoorbereidingen gaat ze Willem echter met andere ogen zien. Ze wordt alsnog verliefd op hem en het leven lacht hen beiden toe.
Het gaat dus richting de Extaze, de niet-lichamelijke liefde, maar bij Van der Mandele loopt het uiteindelijk goed af; ze trouwen gewoon en laten hun mystieke fase achter zich. De moeder van Willem vindt het ook maar niks:
Die vriendschap is zeker iets ‘fin de siècle’. In mijn jeugd bestond zoo iets niet tusschen een jongen man en een jonge vrouw. Toen werd men gewoon verliefd op elkaar, men raakte geëngageerd en men trouwde, voilà tout. (…) Met zulke dingen van den nieuwen tijd, kan ik mij niet best vereenigen. (…) Vroeger was liefde het hoogste wat man en vrouw voor elkaar gevoelden konden, tegenwoordig schijnt men het alleen met vriendschap te kunnen stellen. (Eerste druk p.153-154)
Er zijn meer leuke fin-de-siècle-details bij Van der Mandele te vinden. Zo ziet Louise ‘er in haar Kate-Greenway-short er uit als een groot kind.’ En ze wordt door Van der Mandele ongeveer zo beschreven zoals De Nerée tot Babberich het personage Cecile van Even tekende (zie hiernaast): ‘een soort etherisch wezen, met een ingepende wespentaille, languissante oogen, eene stem, die wat sleepte en vermoeid klonk, een fin de siècle meisje.’ Ook worden er schrijvers besproken die ‘een vuile roman voor hoogste kunst willen opdringen, auteurs, die een zenuwachtige malloot opvijzelen tot een interessante nevrose…’
En evenals Taco in Extaze worstelt Willem met het ‘beest’ in hem, het beest dat door de ‘hoge’ vrouw wordt veracht:
Met groote schokken zonk hij omlaag in hare achting, als een mand die aan touwen naar beneden wordt gelaten, en die zakt met een ruk, tot telkens handen de touwen weer grijpen en tegenhouden. Zoo hield hij hem tegen aan de koorden harer sympathie, waarmee zij hem had omstrengeld bij hun eerste kennismaking, doch telkens en telkens liet zij enkele van die koorden glippen en zakte hij steeds lager en lager tot hij eindelijk zou neerploffen op de bodem van hare verachting. (Eerste druk, p.96)
In mijn tweede druk stuitte ik overigens nog op een langswandelend heerschap dat ‘van huis uit geen liefhebber was van het schoone geslacht.’ (p.71). Of dit ook zo in de eerste druk er staat weet ik niet. Is dat wel zo, dan is het een weliswaar heel bescheiden maar wel heel vroeg voorbeeld van ‘Tegennatuurlijke Letteren’. Iets eerder was bij mijn weten Suze la Chapelle-Roobool met haar Erneste en Julien in Een luchtkasteel uit 1886. Díe roman is echter volstrekt onvindbaar en ik baseer mij op wat Nop Maas hierover schreef in het tijdschrift Bzzlletin van september 1991.
Ook bij Van der Mandele vind je uiteraard de ‘corresponderende zielen’:
De vrees kwam over haar dat zij ook in hare vriendschap zou worden teleurgesteld, zooals zij was teleurgesteld in hare liefde en diepe weemoed deed hare ziel ineenkrimpen van pijn, haar arme ziel, die tevergeefs zou moeten zoeken naar de zusterziel, smachtend naar de andere helft, die de hare volmaken zou. Helaas, nooit vindend; zich gevend, steeds teruggestooten in hare eenzaamheid, heerlijk, krachtig, gezond van omhulsel, en in de kern zwak en ziek van verlangen. Maar groot was zij en trots ook; dat hield haar gezond en belette haar weg te kwijnen in ziekelijke nervositeit. De strijd en de pijn waren er des te grooter om en de weemoed groefde des te dieper voren in die gemartelde ziel, die slechts een traan mocht weenen in de eenzaamheid van een donkere kamer. (Eerste druk, p.125)
Interessant is dat Pleiter nog opmerkt dat deze overeenkomsten met Extaze ook werden gezien door de contemporaine kritiek. Zo schrijft het Algemeen Handelsblad: ‘[wij] meenden op een anderen keer een nagalm te hooren van het hoogtij-lied aan het proza gewijd door een onzer grootste stylisten.’ De NRC is nog duidelijker:
En zóó is ze [Van der Mandele, SB] aan het weifelen en dwalen gegaan, dat het soms lijkt of haar heele verhaal niets is dan een navolging en omwerking van…. Extaze, mét een – onvoldoend toegelichte – conclusie van wél zich vereenigen…? Kleine uiterlijkheidjes, als de onderverdeling van de hoofdstukken en de dateering van den roman, doen reeds aan Couperus denken, maar als dan op p. 268 op ééne bladzij de vriendschapsextase en het exquise er bij komen, dan vragen we met beving of misschien dat boek, dat hóóge boek, met zijn aangevochten conclusie…
Anders dan bij Couperus ondergaan de personages bij Van der Mandele geen mystieke ervaringen, maar daarnaar wordt wel nadrukkelijk gerefereerd. Willem schrijft ten slotte zelfs een boek waarin die ‘extaze’ beschreven wordt:
De vriendschap met de vrouw, die weldra de zijne zou heeten, had zijne ziel aangegrepen met de machtige ontroering en zijn talent had het weten te schilderen met exquise woorden van hoogste kunst. Zijne ziel zelf lag in het boek, dat deel van zijn leven, de vriendschapsextaze, die hem gemaakt had tot een gelukkig mensch, de extaze, die hem had gelouterd en gebracht tot wat hij nu was. (Eerste druk, p.268)
Daarmee wordt Willem een soort verliteratuurde Couperus, precies zoals Couperus zichzelf later zou opvoeren in Metamorfoze, als auteur van ‘Het boek van Nirwana.’ Een droste-geval van fictieve receptie, zullen we maar zeggen:
Het boek was uitgekomen. Overal lag het voor de winkelglazen met de artistiek-eenvoudige band, waarin de titel met dunvergulde letters, een kuische, hoog-reine titel: Een Liefde van Zielen, waardoor alleen het boek reeds de wijding kreeg van zuiver platonisme, verheven kunst. Kranten en tijdschriften wijdden lange artikels aan de beoordeling. Zij waren niet alle even goed, sommige geestdriftig over zooveel echte en diep-gevoelde, hoog-mooie kunst, anderen verweten den schrijver, dat hij een onbestaanbare toestand had geschilderd, dat hij behoorde tot de decadenten, die het ziekelijke, het nevrose in de mensch verheerlijken. Willem had namelijk in zijn verheerlijking der vriendschap tussen een man en een vrouw de liefde er buiten gehouden, omdat ook die toen in zijn vriendschap nog niet was gekomen. (Tweede druk p.233)
Zou Couperus Zusterzielen hebben gelezen? Wellicht kende hij Van der Mandele persoonlijk uit het Haagse. Hij kende in ieder geval wel ‘een’ Van der Mandele, als ik de biografie van Frédéric Bastet goed lees. We zoeken het nog op. Mocht u ondertussen een exemplaar van deze zeer zeldzame en opmerkelijke roman tegenkomen: meteen kopen!