In Pan bundelde de jonge Knut Hamsun al zijn talenten. Het leverde een krachtige roman op over waanzin, geweld en liefde in het hoge noorden. Ook na de moordlustige woede van de beruchtste Noor van deze eeuw, weet Hamsun te ontroeren, te verbazen en te verontrusten.
Thomas Hahn leeft afgezonderd van de mensen, volmaakt gelukkig in het gezelschap van zijn trouwe geweer en hond, omringd door de koude sterren en stromen, heuvels en wouden van het Noorse landschap. Maar op een dag verschijnt er een Noorse schone in zijn hut, die voorgoed een einde aan zijn eenzame vreugde maakt. Pan verhaalt de onstuimige liefdesgeschiedenis van Thomas Hahn en Edvarda, de wispelturige koopmansdochter op wie zijn jagersoog valt.
Het woord ‘liefdesgeschiedenis’ vraagt wel enige uitleg. Verwacht van Hamsun geen mediterrane droom waarin een goedlachse Cupido de verliefden doet zwijmelen tot zij in zwoele zomernachten hun tedere gevoelens uitstorten in romantische verzen. Trouw aan het onherbergzame landschap van zijn vaderland, waar hij zoveel van hield, is de liefde bij Hamsun eerder een verraderlijke zeewind die de zielen der mensen even optilt in lichte vervoering, en dan genadeloos tegen de rotsen werpt.
Zo vergaat het ook de op het oog onbreekbare Hahn, die door Edvarda zijn innerlijke rust, levensvreugde en geestelijke gezondheid verliest. Niet voor niets noemde Hamsun zijn roman ‘Pan’, naar de Griekse god die leeft in woorden als ‘paniek’ en opduikt wanneer de mens zijn rationele greep op de werkelijkheid verliest. Geplaagd door obsessieve en irrationele gedachten, waarin we de hand van Hamsuns voorbeeld Dostojevski herkennen, drijft Hahn steeds verder weg van de mensenwereld. Vooral in de stad, waar de onbehouwen jager zich bepaald niet thuis voelt, neemt zijn gedrag steeds vreemdere vormen aan.
Zo heeft hij op feesten de neiging in het oor van andere bezoekers te spugen – ook in het negentiende-eeuwse Noorwegen al een onvergeeflijke faux-pas. Hahns onvermogen om op Edvarda’s thuisgrond het beschaafde spel van de liefde te spelen, is een voortdurende bron van schaamte en vernedering die hij enkel in de stilte van de natuur weer van zich af kan spoelen. En ook zijn gedrag ten aanzien van zijn geliefde hond doet vraagtekens rijzen over zijn geestesgesteldheid, om over de gewelddadige geste die zijn verhaal besluit maar niet te spreken.
Toch ligt in de ondoorgrondelijke Hahn de kracht van Pan. Hahn leeft, en niet omdat we ons moeiteloos in hem verplaatsen, of al zijn beweegredenen doorgronden. Nee, juist omdat we niet begrijpen waarom hij in zijn voet schiet, Edvarda’s schoen in het water werpt, in het oor van een feestganger spuugt. Hamsun betovert omdat hij weigert de chaotische werkelijkheid te verloochenen, wetende dat we ook in het echte leven nauwelijks inzien waarom mensen, zelfs onze naaste familieleden, doen wat zij doen – al onze oppervlakkige, achteraf bedachte psychologische analyses ten spijt.
Daarom is Pan in 2012 nog even indrukwekkend, verontrustend en ontroerend als in 1894 – en zijn Hahns spaarzame momenten van helderheid des te opvallender. Wanneer Eva, het tweede slachtoffer van zijn onstuimige gevoelens, hem vraagt waar hij op de wereld het meest van houdt, antwoordt hij met een pijnlijke eerlijkheid die weinig ‘gezonde’ mensen in het heilige (v)uur van verliefdheid op zouden brengen:
‘Van drie dingen houd ik,’ zeg ik dan, ‘Ik houd van een droom van liefde die ik eens had, ik houd van jou, en ik houd van deze plek op aarde.’
‘En waarvan houd je het meest?’
‘Van de droom.’
Pan is onlangs (2009) uitgeven in een herziene vertaling door Rita Verschuur.
Terzijde: Hamsuns waanzin
Hamsuns literaire fascinatie met waanzin kreeg in het echte leven een vervolg toen hem na de Tweede Wereldoorlog de doodstraf boven het hoofd hing wegens zijn nazisympathieën; hij noemde Hitler na diens sterven een ‘profeet’ en ‘strijder voor de mensheid’. De Nobelprijswinnaar werd vrijgesproken omdat hij na psychologische analyses ‘incompetent’ verklaard werd. De gang van zaken doet denken aan het recente proces van Anders Breivik, een andere gewelddadige Noor met tamelijk abjecte ideeën, wiens geestelijke gezondheid tegen zijn zin in twijfel getrokken werd. Impliciet werden de gedachten van beiden door psychologen ‘ontmanteld’ als de waanbeelden van krankzinnigen – een naar mijn mening tamelijk dubieuze gang van zaken, die niet alleen een inhoudelijke confrontatie met de denkbeelden overbodig maakt, maar ook hun mogelijke draagvlak onder ‘gezonde’ mensen minacht.
________________________________
Afbeelding: ‘Pan and Psyche’ (1874) door Edward Burne-Jones