Ontluikend dichterschap. Autobiographische Einzelheiten

toen in Berlijn nog muren stonden

Folge 1

Mijn moeder zei: ’Vannacht ga ik naar buiten.
Als jij je ogen sluit, word ik een ster:
die Königin der Träume, zielsverlangen.
Mijn licht schijnt stralend over je gezicht.’

Ze kuste me, sloot zingend de gordijnen,
ging naar beneden als de Duitse Zon.
Een traan liep in het donker langs mijn wangen.
Ik was pas vijftien en haar enig kind,

dat huilde en zwaar aan de dingen tilde.
Ik wenste dat ze weer naar boven kwam.
En zij verscheen, ze vroeg me wat ik wilde,

uit schaduwen verrijzend werd ze lichter.
Toen zij me troostend in haar armen nam,
zei ik: ‘Lieve mama, het is zover!’

Folge 2

‘Die Zeit ist da, Mama, ich werde Dichter!’
‘Natuurlijk,’ zei ze, ‘jongen, dat doet zeer.’
En voor ik iets kon zeggen stoof hij binnen:
mijn vader, als verfrissend lenteweer.

Lees ook:  Verschenen Rondom Couperus 1: Fokel (1898)

Mijn moeder riep: ‘Saturnus, Jupiter!’
en vreemdere namen die ik ben vergeten.
Mijn vader zei: ‘Je moeder is een ster,
de zon in huis en wij zijn haar planeten.

Ik leid je door de nachtelijke uren.’
En zo was Kreuzberg ooit, bij volle maan.
Mijn moeder stond ver boven alle muren.

Waar had ze anders boven moeten staan?
’t Is jammer dat ze afgebroken zijn.
Wat is het Duitse woord ook weer voor pijn?

Nico Weber

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *