Nog meer over Louis Couperus en zijn makker Maurits Wagenvoort.
Mevrouw Von Müffling, kent u die? Mij zei de naam niet veel, maar voor Wagenvoort en Couperus was dat anders. Zij was een dame uit hun Romeinse periode rond 1895 en wat Couperus betreft de jaren van Pier Pander, Thomas Cool, Williswinde, Wereldvrede en Hooge troeven. Mevrouw Von Müffling was een van hun gedeelde kennissen. In de biografie van Frédéric Bastet uit 1987 komt zij nog niet langswandelen. Dat doet zij pas in Bastets verzamelbundel Al die verloren paradijzen.. (2001, oorspronkelijke publicatie artikel in 1992), waar hij uit de brief citeert die Couperus op 6 april 1901 schrijft aan de dames Boon Hartsinck: ‘Mevrouw von Müffling is overleden, weet U dat? Mevrouw Soulier schreef het ons.’ In een bijbehorende noot meldt Bastet: ‘Over het echtpaar Soulier is evenmin iets naders te vinden als over mevrouw Von Müffling.’
De onvolprezen Couperus-vorser H.T.M. van Vliet heeft echter in de recente Correspondentie-uitgave, ongetwijfeld mede dankzij het internet, mevrouw Soulier nog niet, maar mevrouw Von Müffling wél weten te identificeren. Er dook zelfs een foto op, die hier rechts mogen tonen. Waarvoor dank. Verder weet Van Vliet nader te melden: ‘barones Cornelia Elisabeth Wilhelmina von Müffling-Wesselman van Helmond (1863-1901), Nederlandse kennis van Louis Couperus en vertaalster.’ Zij is een van de dames van de ‘Koolsche plannen’: een gepland bezoek aan de schilder Thomas Cool. Zie brief 212 uit de Correspondentie en mijn stukje over Wagenvoorts roman De droomers, waarin Cool versleuteld wordt opgevoerd.
Van Vliet meldt dat met die dames misschien ‘mevrouw Couperus en barones Von Müffling bedoeld’ worden. Welnu, Van Vliets vermoeden kunnen we bij deze ons inziens bevestigen. De Correspondentie is dus al verschijnen dus daarom bij deze, anders hadden we het Van Vliet uiteraard toegestuurd. Misschien weet hij het al, kan ook. Wij (her)lazen namelijk na de lectuur van Felicia Beveridge, recentelijk aandachtig het een en ander van Couperus vriend Wagenvoort. Wagenvoort noemde mevrouw von Müffling al in het hier gelinkte stukje over Cool. In zijn vlot geschreven en interessante Een stuk leven: losse bladen uit een reisdagboek, verschenen in 1933 maar behelzende de dagboeken uit de jaren 1900-1901, komt zij uitvoeriger aan bod. Wagenvoort beschrijft hier zijn reizen door Noord-Afrika, Marokko, Algiers, ten tijde dat deze landen nog vrijwel gesloten waren voor Europese bezoekers.
Op 18 februari 1901 maakt hij de navolgende uitvoerige aantekening, waaruit blijkt dat Von Müffling, overigens net zo oud als Couperus, denkelijk meer dan een kennis was. Zij moet een vrij intieme vriendin van Couperus geweest zijn, en het is dan ook begrijpelijk dat hij van slag was toen hij in 1910 van haar overlijden hoorde. Let ook op wat Wagenvoort schrijft over Rome en de vrijgezelle vrouw: een opmerkelijk detail in verband met de situering en de plot van zowel Langs lijnen van geleidelijkheid van Couperus als Felicia Beveridge van Wagenvoort. Ook aardig is wellicht de Multatili-connectie, maar daar heb ik geen zicht op.
Kortom, we weten nu wie mevrouw Von Müffling was, maar wat was zij eigenlijk voor een vrouw? Dat weet Wagenvoort:
Een brief van Pander in Rome met twee mededeelingen, welke me interesseeren: ten eerste de dood van mevrouw Von Müffling. Het spijt mij. Ik had wel gewenscht haar terug te zien, hoewel zij, in den hevigsten graad teringachtig, haar dood van jaar tot jaar deed verwachten. Een mooie, intelligente, lieve Hollandsche vrouw, gescheiden van een Pruisisch cavallerie-officier – om welke reden weet ik niet – maar de schuld scheen hoofdzakelijk aan zijn kant te zijn, want zij had haar zoon Ernst, een fijn, teer, maar verwonderlijk intelligent en heel-aardig jochie, mogen behouden. Nu leefde zij in Rome, het paradijs der gescheiden vrouwen als gescheiden vrouw, ontving enkele vrienden, deed nog al mee zonder eenige zorg voor haar gezondheid, levende enkel op haar zenuwen en van jaar tot jaar vervallende, maar steeds opgewekt, mêe-levende, er op uit, koket. De arme vrouw. Het laatst, dat ik haar gezien heb was op een avond, dat zij ontving. Couperus was er toen ook met zijn vrouw en de Josselin de Jongh en Modderman, die een jaar later, niet èèns, zou worden vermoord. En ik zie haar nog: élégant, blond, tenger, bleek, maar met groote, fel-schitterende oogen, en nog zingende. Zij had een heel goede stem . . . . gehad, maar nu waren de hoogste noten te moeilijk en een hoestbui maakte een eind aan haar gezang. Ik ging wat vroeger dan anderen heen omdat ik nog mijn valiezen te pakken had. Den volgenden morgen zes uur zou ik naar Napels en van daar naar Griekenland vertrekken. Zij liet mij nog denzelfden avond een doos geconfijte vruchten brengen, voor op reis. Zulke dingen vergeet ik niet en verliezen voor mij nooit de kracht om mijn hart te verwarmen. Ik had mij voorgenomen om, zoodra ik haar mocht weerzien, intusschen zijn er vijf jaar verloopen, haar daarvoor te bedanken, mondeling. Schriftelijk had ik het al gedaan. Maar als ik nu van den zomer in Rome kom, zal zij er niet meer wezen. O, ja, juffrouw de Vries Robbé, haar vriendin, was er dien avond òòk: dood nu eveneens… Zij en mevrouw Von Müffling waren groote vereersters van Multatuli, wiens eerste vrouw Tine, een vriendin van laatst-genoemde was geweest. Zelfs had mevrouw Von M. iets over Multatuli geschreven, maar ik herinner mij niet het gelezen te hebben. Panders tweede mededeling is, dat Van Wouw, de Transvaalsche beeldhouwer, nog in Pretoria is. Hij leeft dus nog. Zooveel te beter. Maar waarom strijdt hij niet mee? Misschien ook heeft hij meegestreden, maar het niet kunnen volhouden. (p.176-177)
Modderman vermoord, ‘niet èèns’ maar misschien wel een paar keer. Daar wil ik alles over lezen.
Van karaktermoord tijdens zijn leven weet ik niks, en Modderman aldus 1x vermoord: op 15 april 1897, ‘in Rome op straat door een bedelaar neergestoken, overleed daarna in het ziekenhuis aan zijn verwondingen.’ Van Vliet, Correspondentie, Commentaar, p. 82.