De omvang van Het Palingoproer is met zo’n 200 pagina’s bescheiden te noemen, zeker voor een historische roman. Dat geldt niet voor de ambities van auteur Martin Schouten: in het korte bestek dat hij zichzelf heeft gegund, wil hij bovenal recht doen aan de historische werkelijkheid van het Amsterdamse fin de siècle. Dit gaat vooral ten koste van zijn personages, die maar niet tot leven willen komen.
Het gonst van opwinding, hoop en vrees in de straten van Amsterdam. Revolutie hangt in de lucht. Terwijl de jonge honden van De Nieuwe Gids in hun stamcafé aan de Nieuwezijds Voorburgwal proostend richting geven aan de nieuwe literatuur, paraderen socialisten zwaaiend met rode vlaggen over de Dam, en venten zij hun kranten uit, waarin het arbeidersvolk wordt aangevuurd zich van zijn ketenen te bevrijden.
Dan slaat op een snikhete zomerdag in 1886 de vlam in de pan. Wat begon als ‘onschuldig’ volksvermaak – het zogenaamde ‘palingtrekken’ – loopt uit op zo’n veldslag in de Jordaan tussen de arme bevolking en het leger, dat de onmachtige politie te hulp moet schieten. Dit bloedige treffen, waarbij 26 doden en talloze gewonden vallen, is de centrale gebeurtenis van de historische roman Het Palingoproer van Martin Schouten.
Doceerdrift
Jan Schubart is een van de politieagenten die bij het oproer is betrokken. Hij vecht niet mee, maar woont als een soort geheim agent vergaderingen van de ‘socialen’ bij, en doet daarvan minutieus verslag bij zijn superieuren. Dat doet hij niet onverdienstelijk, zodat al snel promotie in het verschiet ligt. Hij weet zelfs eigenhandig de vermeende aanstichter van het Palingoproer op te snorren en te arresteren, maar nadat hij hem op een knullige manier laat ontsnappen, kan hij fluiten naar zijn carrière, en mag hij de rest van zijn dagen slijten als bode op het stadhuis. Tezelfdertijd raakt zijn vriendin haar baan kwijt als kleedster van de beroemde toneelspeelster Theo Bouwmeester. Zij is echter uit minder sullig hout gesneden en zint op wraak.
Hoewel de hoofdlijnen van de plot zo verteld zijn, haalt Schouten nogal wat overhoop in deze betrekkelijk korte roman. Te veel, helaas. In plaats van zich te beperken tot een paar veelzeggende details propt Schouten zóveel historische eigenaardig- en wederwaardigheden in zijn verhaal, dat het geheel een nogal bloedeloze indruk achterlaat.
Op z’n best is Schouten, een doorgewinterde journalist, als hij eenvoudigweg registreert en de feiten laat spreken:
De soldaten, dienstplichtige miliciens, valt het schieten op mensen moeilijk en ze mikken vaak boven de hoofden van de vluchtende stenengooiers. Een kogel gaat bij de bakker op de hoek van de Tweede Goudsbloemdwarsstraat door drie kamers van een bovenverdieping, rakelings langs het dienstmeisje.
[…]
Een man die boven De Kat in de Wijngaert voor het raam zit krijgt een kogel in het hoofd en in het huis ernaast wordt een stratenmaker, op bezoek bij zijn moeder, dodelijk getroffen.
Door zijn levendige beschrijving van die korte, maar hevige volksopstand weet hij de lezer wel even bij de les te houden. Maar zodra de verslaggever de pet van de romancier op zet, gaat het mis. Vooral de dialogen zijn de pakezels van Schoutens doceerdrift. Beladen met allerhande feitjes en weetjes maken die een geforceerde en onbeholpen indruk:
‘Wat willen ze eigenlijk, behalve krantjes verkopen?’
‘Dat de rijkdom eerlijker wordt verdeeld.’
‘Goed idee. Daar ben ik mijn hele leven al mee bezig geweest.’
‘Sociaal-democratie noemen ze dat. Ze hebben een politieke partij, de Sociaal-Democratische Bond. Kun je je zo bij aansluiten.’
Schoutens personages zijn geen mensen, maar pionnen in een geschiedenisles, en bewegen stram in een te straf ontworpen bordspel.
Zelfs als Schubart met zijn vriendin in bed belandt, toch het uitgelezen moment om de boel wat op temperatuur te brengen, figureren de arme personages vooral als standwerkers die de lezer de werking demonstreren van een nieuw type condoom dat het onhandige, stijve, zwart-rubberen geval van weleer moet vervangen:
‘Voelde het goed?’
‘Ja, maar wat is dat voor een ding?’
‘Ik heb er nog een, hier, kijk maar.’
Ze zet het aan haar mond en blaast erin, tot het een ballon wordt.
‘Latex, een soort rubber. Een drogist achter de Reguliersbreestraat heeft ze en ik haal daar hele partijen om die met een zacht winstje door te verkopen aan actrices die zich daar liever niet vertonen.’
Laat ze toch lekker neuken, Schouten! ben je geneigd te roepen.
Nostalgische schoolplaat
Schubart speelt ook geregeld luistervinkje in het café waar de Tachtigers hun roemruchte slemppartijen houden. Je weet immers nooit wat die nieuwlichters aan revolutionaire ideeën erop nahouden. Maar de agent hoort niet veel meer dan wat hij bijna letterlijk in hun bijdragen aan De Nieuwe Gids had kunnen lezen; de bron van hun gesprekken wordt keurig achter in het boek verantwoord.
Het is jammer dat Schouten niet meer op zijn eigen verbeelding heeft kunnen of willen vertrouwen. Een zweem van diezelfde ‘nonchalance en brutaalheid’ waarmee hij George Breitner zijn portret van Theo Bouwmeester laat schilderen, zou de roman meer lucht hebben gegeven. Nu lijkt Het Palingoproer helaas te veel op zo’n nostalgische schoolplaat die vroeger aan de wand van het geschiedenislokaal hing, waarop alles netjes aanschouwelijk is gemaakt, maar niets echt tot leven komt. Daar heb je een leraar voor nodig die buiten de lijntjes durft te kleuren.
Martin Schouten, Het Palingoproer (2012). Gibbon Uitgeefagentschap, 205 pagina’s, 17,50 euro, ISBN 9789491363047.
Deze recensie werd eerder gepubliceerd op Recensieweb.nl.
Heb het boek voor mijn verjaardag gekregen, maar ben afgehaakt bij die houterige seksscène. Ga het binnenkort toch weer eens proberen…