Slaap
“Het maanlicht valt op het voeteneinde van mijn bed en ligt daar als een groote, lichte platte steen.
“Als de volle maan in haar gedaante begint te verschrompelen en haar rechter kant begint te vervallen, — als een gezicht, dat oud wordt en eerst aan een wang rimpels vertoont en vermagert — dan maakt zich in dien tijd ’s nachts een triestige, kwellende onrust van mij meester.”
Het bovenstaande is datgene wat in de twee eerste alinea’s van het eerste hoofdstuk — Slaap — in een Nederlandse editie van de roman Der Golem van Gustav Meyrink staat — een boek waarover Peter Hoffman gisteren in één van zijn bijdragen in de afdeling Terzijde van dit elektronische cultuurtijdschrift-met-perpetuum- mobile-frequentie enkele regels heeft gepubliceerd.
Vertaling
Het betreft een geautoriseerde vertaling door J. Lourens, verschenen in de reeks De Haan’s Groene Boeken, toen die uitgeverij nog aan de Rembrandtkade te Utrecht was gevestigd. Zoals te verwachten viel, is er in die periode in de editie geen datum vermeld.
Ik kwam in het bezit van een exemplaar — dat ooit in een leesmagazijn te Den Haag deel van de uitleen-collectie heeft uitgemaakt —, voorzien van roodbruin kaftpapier dat inmiddels helemaal gaar was en daarom door mijn toedoen in de daarvoor bestemde container is beland. Het zich al niet niet meer in een al te beste staat bevindende boek lag tussen veel andere troep in de garage van de weduwe van mijn allereerste uitgever nadat ook zij in 2003 was overleden.
Dat boek heeft, samen met Meyrinks andere roman — Walpurgisnacht — zijn roem ten tijde van zijn leven gevestigd, en zijn vakmanschap qua thematiek daarin is ongeëvenaard gebleven, al is menigmaal door tal van anderen getracht Meyrink te imiteren. Helaas is het slechts de scurriliteit en het fantastische geweest dat Gustav Meyrinks reputatie heeft gevestigd, in combinatie met het dikwijls op de voorgrond tredende occulte. Niet alleen ligt daarin een heel directe link naar onze tijd waar in die sfeer vooral de nodeloosheid en de nutteloosheid van het platvloerse occultisme op de voorgrond treedt en dat in het gunstigste geval op de lachspieren werkt, doch dat met een serieuze benadering van dergelijke zaken in het geheel niets te maken heeft.
Scherpe kritiek
Helaas is nogal eens vergeten dat Gustav Meyrink een goede eeuw geleden al flink van leer trok tegen de bekrompenheid van het burgerdom. Die houding is het best terug te vinden in zijn Dierenverhalen, waarin Meyrink de ergste zwakheden, welke hij dagelijks tegenkwam in die bewuste laag van de bevolking zodanig heeft verpakt, dat dit genre nog het dichtst bij de klassieke fabel staat. De meeste van die separaat verzamelde dierenverhalen maken overigens deel uit van Des deutschen Spießers Wunderhorn. Daarin komen lieden voor van velerlei pluimage, variërend van de excentrieke somnambule tot en met de pijnlijkst denkbare bureaucraat; van een (vermeende) vrouw van de wereld tot en met de klassieke officier, en nog tal van andere kleurrijke dan wel kleur behoevende lieden. Zij allen bewegen zich in de laatste afdeling van een tijdperk dat is gedoemd onder te gaan, maar dat zich af en toe nog laat gelden via een onverwachte spasme. — In de muziek is deze periode zo voortreffelijk uitgebeeld door Maurice Ravel (1874-1928) in La Valse (1906-14).
Simplizissimus
De verhalen die in 1913 onder de bewuste titel zijn verzameld, waren voor de Eerste Wereldoorlog reeds verschenen in het befaamde satirische tijdschrift Simplizissimus te München, waar de auteur — die echter eerst was opgegroeid in Hamburg — het grootste deel van zijn leven heeft doorgebracht. Maar het is niet het al dan niet literaire leven in die Beierse stad geweest dat zijn neerslag in Meyrinks verhalen heeft gevonden maar juist hetgeen hij vooral had gesignaleerd in Praag ten tijde van de Donaumonarchie. Die gouden stad heeft heel wat Duitstalige schrijvers enorm geïnspireerd, totdat het als bloeiende cultuurstad in 1939 eerst als prooi der mofse beestenhorden geheel dreigde onder te gaan en daarna in de greep van de verstikkende bruine beer ook niet meer is geworden wat het tijdens (onder meer) het fin de siècle is geweest.
De auteur
Reeds tijdens zijn leven zijn er essays over het werk van en de persoon Gustav Meyrink geschreven; pas enige decennia na zijn overlijden werden dat ook studies die de status van dissertatie hebben gekregen.
Al jong werd Gustav Meyrink — kind van een gevierde actrice en een aristocratische vader — gedwongen het beroep van bankier te Praag uit te oefenen. Dat was bepaald geen aangename of inspirerende omgeving voor iemand die al jong op zoek was naar het verhevene en naar de mysteries van de geest. In die geldwereld werd hij meegesleurd tussen hoogtepunten en dieptepunten en kwam hij terecht in financiële operaties en speculatieve ondernemingen die onverbrekelijk waren verbonden met het Oostenrijkse hedonistische geld-burgerdom. Een ziek lichaam, en gekweld door het feit dat derden hem het succes voor de neus wegkaapten dat in wezen had moeten zijn weggelegd voor de praktische vindingen waarmee hij zich had geprofileerd, moest hij compensatie zoeken door het volgen van wat oosterse levenswijsheden hem te bieden hadden. Daaraan heeft hij zich niet zelden met enig fanatisme overgegeven. Maar ook die inspanningen werden niet bekroond met het verhoopte, en redelijkerwijs daarbij behorende, succes.
De satiren in de praktijk
Pas toen hij dertig jaar was, is hij erin geslaagd de passieve kwelgeesten in satirische bewoordingen aan het papier toe te vertrouwen, en wist hij de hem pijnlijk beroerende stemmingen te beschrijven. Zelfs tamelijk ongenaakbare figuren in het eerste decennium van de twintigste eeuw — toen deze ‘beweging’ in het leven van Gustav Meyrink zich ten gunste van deze auteur bleek te ontwikkelen — toonden zich geraakt door de hoogwaardige fantasie die in het gepubliceerde dominant aanwezig was in zelfs een opwindende vorm, alsook in de spotlust die het best tot zijn recht kwam in de grotesken. Er zijn zelfs enkele van de novellen die zijn ontketende fantasie zodanig aan de dag leggen dat zij voor de auteur ervan al enige onvergankelijke faam hadden weten te genereren voordat de beide, eerder genoemde, onsterfelijk gebleven, romans werden uitgegeven.
____________
Afbeeldingen
1. Voorzijde van een gebonden editie van De Golem in de reeks De Haan’s Groene Boeken.
2. Auteur Gustav Meyrink.
3. Voorzijde van het omslag van Tiergeschichten, grotendeels afkomstig uit Meyrinks satiren en grotesken in Des deutschen Spießers Wunderhorn.