Scandinavische winter: Den eviga gåtan (1907) van Gustaf af Geijerstam

De Hollandse winter zet gelukkig niet echt door, maar de Scandinavische winter heerst nog steeds op rond1900.nl. Tot onze lichte boekensneupverrassing stuitten we onlangs op een nog niet eerder gesignaleerde Geijerstam (of moet je zeggen ‘Af Geijerstam’?): Het eeuwige raadsel. Het verscheen in 1908 te Amsterdam bij Becht, de welbekende uitgever van veel beroemde en nu-niet-meer-zo-heel-beroemde Scandinavische schrijvers van destijds. De vertaling is wederom van Jeannette E. Keijser.

Ik kan mij vergissen, maar dit is volgens mij een zeldzaam boek. Althans, zeldzaam in die betekenis dat er niemand na laten we zeggen 1910 nog naar omgekeken of gezocht heeft. Het helaas vervaalde maar bepaald niet onaardige omslagontwerp was mij evenmin bekend. Ik kan het signatuur niet lezen (u wel? ‘M. Kreuger’ of iets dergelijks?), maar ik vermoed dat het een van die vrouwelijke, en daarom niet door Braches in zijn Nieuwe kunst en het Boek. Een studie in Art Nouveau genoemde, ontwerpsters is die veel mooie banden voor Becht maakten. Alleen daarom al een leuk boekje! En ik kan het u nog sterker vertellen: ik kan u deze roman, of eigenlijk lange novelle, ten zeerste aanraden. Ja, ook aan ú, niet-decadente lezer die gewoon op zoek is naar zeer goede klassieke literatuur, en niets wil weten van al dat malle fin de siècle- en Couperus-gedoe.

Aanvankelijk leek Het eeuwige raadsel me een herhaling van literaire zetten van Geijerstams prachtige bestseller Boken om lille bror (1900). Dat ís ook zo, in die zin dat de structuur identiek is: ‘man kijkt vanuit de Zweedse bossen terug op zijn dramatische huwelijksperikelen, lang geleden in Stockholm beleefd.’ Geijerstam schreef ook om den brode en why change a winning team? En inderdaad, dit is, in mijn bescheiden optiek, weer een literair juweeltje! Geen fin de siècle-curiosum, maar Literatuur. Het deed me denken aan de Liefdesverhalen van Robert Walser, maar dan wat langer en meer uitgewerkt. Ook deed de scène – ik vertel u opzettelijk niets over de plot, het is een boekje van 190 bladzijden, leest u het zelf – waarin de hoofdpersoon ‘de neurasthenische werkman’ tegenkomt, me sterk denken aan de korte verhalen van Kafka. Dat is niet niks, me dunkt. Ik vermoed, maar daarvoor ken ik diens oeuvre niet goed genoeg, dat deze en anderen teksten van Geijerstam lijken op de huwelijksromans en -verhalen van zijn vriend August Strindberg. Het positieve verschil is wellicht dat Geijerstams werken doorgaans aanzienlijk korter en dus behapbaarder zijn. En dat waar Strindberg bitter is, Geijerstam mijns inziens mooi weemoedig is. Om dat te illustreren besluiten wij met een typerend citaat uit dit prachtige, maar misschien wat moeilijk te vinden, werkje:

Volgzaam was ze, volgzaam en zacht. Geen wensch had ik, of ze raadde hem. Eerst later begreep ik dat. Maar gedurende de eerste jaren leefde ik als in een atmosfeer van mijn eigen wil. Ja, ja, zoo was het. Het was mijn wil, die haar beheerschte, haar, mij, ons heele kleine wereldje. Heeft ze me dat zelf later niet gezegd? Ik dacht, dat ze gelukkig was in dien toestand. Want zoo is het wel eens. Men kan een ander geheel en al beheerschen en men ziet niets anders, dan dat men zelf gelukkig is. Zoo iets kan jaren voortduren. Niets merkt men. Alles is eenmaal zoo geregeld. Zelf vermoed men niet eens, dat het anders zou kunnen zijn. Plotseling merkt men dan, dat het geluk weg is. Terwijl men het zoekt, en het overal roept, begint men te gelooven, dat het nooit bestaan heeft. Het is als met kinderen, die iemand moet zoeken, die zich verstopt heeft. Ze beeven over hun heele lichaam van angst. Maar in hun binnenste weten ze toch, dat de persoon die zich verstopt heeft, er is. Hij moet te vinden zijn. Wat zou anders het heele spel zijn! Maar bij dat soort spel, waar de volwassenen zich voor elkaar verstoppen, kan het gebeuren, dat wie zoekt, de schuilplaats leeg vindt. Er is niemand. Niemand antwoordt op zijn roepen. Het is geen spel meer en ook geen ernst. Het spel zelf was ernst. Maar nu is alles leeg.

Lees ook:  Scandinavische zomer: Traette Maend (1891) van Arne Garborg

Wanneer was het, dat ik voor het eerst Maud’s gezicht strak zag worden en haar oogen koud naar me kijken? Ik zoek en zoek in mijn geheugen. Haar zelf kan ik zien. De aanleiding kan ik me niet herinneren. Ze stond in haar kamer, haar gezicht hield ze van mij afgekeerd, daar binnen was het schemerdonker. Maar ik voelde, dat we op dat moment op een onverklaarbaare wijze verder van elkaar verwijderd waren, dan ooit te voren. Ondragelijk was me dat gevoel, en om hulp te krijgen, naderde ik haar met de vraag: – Wat is er, Maud? Niets kon ze me antwoorden. Ze wist het evenmin als ik. Vereenigd stonden we daar in het gemeenschappelijke gevoel, dat er iets tusschen ons op het punt stond te breken, en in elkaar zou doen storten, wat wij eenmaal in liefde opgebouwd hadden. Ik herhaalde mijn vraag, maar op alles wat ik zei, antwoordde ze niets dan: ‘Nu niet. Nu niet.’ ‘Kun je niet met me spreken?  ‘Nu niet,’ herhaalde ze. En ten slotte was het, alsof ze de woorden niet terug kon houden: ‘Ik ben niet zooals jij.’ (p.26-28)

4 gedachten over “Scandinavische winter: Den eviga gåtan (1907) van Gustaf af Geijerstam”

  1. Mooi boekje inderdaad! En leuk om in het getoonde fragment de titel van Hjalmar Söderbergs iets later (in 1912) verschenen roman Den allvarsamma leken/Het ernstige spel bijna woordelijk terug te vinden.

  2. Ook nav uw eerste reactie weder nieuwsgierig naar Soderberg. Ik zie zojuist dat rond 1900 toch twee werken van hem vertaald blijken te zijn: ‘Martin Bick’ (1904) en ‘Dokter Glas’ (1907): zodra wij die tegenkomen lezen wij die en doen wij verslag. U weet, wij preferen de rond 1900 verschenen vertalingen en uitgaven ipv de (toegegeven wellicht betere) moderne uitgaven).

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *