Naast Strindberg en Ibsen is Knut Hamsun denkelijk de derde Scandinavische schrijver van wie een beetje doorgewinterde Nederlandse lezer op z’n minst de naam kent. Rond 1900 was hij ook hier te lande immens populair, om later weer verguisd en haast in vergetelheid te raken, zoals hier uitvoerig toegelicht wordt. Zijn niet al te zuivere politieke sympathieën hebben zijn literaire werk lang overschaduwd. Pas in de jaren zeventig van de twintigste eeuw werd hij, dankzij de welbekende pocketuitgaven met opvallende omslagen in de grote ABC-reeks, enigszins gerevalideerd. En de laatste jaren werd hij ook weer opnieuw uitgegeven in Nederland, in goede verantwoorde vertalingen. Alhier, op rond1900.nl, werd over die uitgaven en over ander werk van Hamsun al uitvoerig geschreven. Ook het door mij in het kader van de Scandinavische zomer eindelijk eens aandachtig gelezen werk Pan werd in die nieuwe uitgave door collega Nijsen besproken en geprezen. Ik heb aan die inzichten niets toe te voegen, behalve dat ik het ook een mooi werk vond.
Wat wij er zoals u gewend bent wel aan toe zouden willen voegen zijn enkele met decadentie te doen hebbende details. Nu ja, aan Pan is natuurlijk niets decadent, zo’n Noors natuurboek geschreven door een auteur die, zijn latere nazi-sympathieën als pars pro toto, van decadentie natuurlijk niets wou weten. De hoofdpersoon doet weliswaar wat raar en grillig, maar dat is meer à la Dostojevski dan als een personage uit Jean Lorrain of Louis Couperus.
Neen, de associatie met decadentie is een andere maar mijns inziens wel een wonderlijke. Wij lazen Pan uiteraard in de zeldzame eerste Nederlandse vertaling, in 1904 bij Becht verschenen, en net als de onlangs besproken roman van Herman Bang gestoken in zo’n fraaie band van Cornelia van der Hart. Die vertaling nu is, zoals het titelblad keurig vermeld, vervaardigd door Hermine Schuylenburg. Juist ja, dé Hermine Schuylenburg, u uiteraard welbekend als de intieme vriendin van Neerlands meest decadente beeldend artist.
Hoe kende zij Noors en waarom vertaalde zij nu net dit boek, vraag ik mij als De Nerée-vorser af. Ik las het een beetje met die blik; wellicht zat er iets De Nerée-achtigs in. Nu, hoofdpersoon Glahn is ongeveer net zulk een onaangename, eigenzinnige en grillige persoonlijkheid als De Nerée waarschijnlijk is geweest, maar dat leek me niet voldoende. Misschien is die reden er ook niet, en vond Schuylenburg het gewoon een mooi boek. De enige passage die mij al close-readend trof — niet alleen vanwege De Nerée, die immers niet zo van de vrouwen was, maar ook voor de Hamsun-forschung in het algemeen— was de passage waarin Glahn heren mee naar zijn hut neemt. Dat lees ik er althans in:
Later eens zal ik je vertellen van Svend Herlufsen. Hem had ik ook lief, hij woonde een mijl hier vandaan, op het eiland, dat je daarbuiten ziet, en ik roeide zelf naar hem in stille zomernachten, omdat ik hem liefhad. Ik wil je ook vertellen van Stamer. Hij was priester, en ik had hem lief. Ik heb allen lief… (p. 103-104)
Mij lijkt dat een vrij nadrukkelijke referentie naar de herenliefde, iets dat in een roman uit 1894 natuurlijk zeer opvallend en dapper is. Ik kan hier echter, op dit academische artikel na, waarvan me niet duidelijk is of het deze passage meeneemt, echter niets over vinden. Goed, heel belangrijk is het voor de meeste lezers waarschijnlijk niet.
Is Pan een aanrader? Ja natuurlijk, dat mag duidelijk zijn. Vind ik Hamsun de interessantste schrijver van ons Scandinavisch corpus? Neen. Daarover in latere afleveringen wellicht meer.
Deze eerste vertaling zal ik nog eens moeten opsporen. Maar over de ‘herenliefde’: is in de geciteerde passage niet Iselin aan het woord, die in een droomvisioen aan Thomas Hahn verschijnt? Zo had ik het althans gelezen.
Hm, ja, ook mogelijk, het blijft een beetje cryptisch.